Binnenstadsblues

Vertaald door Quinten Wyns

Als je ook maar enige interesse hebt in cinema als middel om de maatschappij te veranderen, zul je zeker sympathie kunnen opbrengen voor de frustraties van het hoofdpersonage uit de roman Bread and Wine van Ignazio Silone. De held, een revolutionair op de vlucht voor de politie, vermomt zich als priester; de dorpelingen zien hem verkeerdelijk aan voor een echte priester. Hij probeert hun uit te leggen dat hun sociale toestand voor verbetering vatbaar is en dat bepaalde dingen – eten en huisvesting en het recht op geluk – aan iedereen toebehoren, maar de dorpelingen zijn niet in staat die dingen op te vatten als een onderdeel van hun realiteit; zulke zaken worden pas in de hemel verkregen. De vraag is dan hoe iemand die ontevreden is met de manier waarop de dingen gebeuren, te werk gaat om de maatschappij te veranderen. Aan wie en waaraan moet je je boodschap richten en wat zal de vonk, de messiaanse mededeling zijn die mensen kan motiveren hun gewoontes te veranderen als de realiteit niet voor ophef heeft gezorgd, als de uitvoering van de dood zelf gefaald heeft? Niettemin vind je in de getuigenissen van ex-verslaafden en -alcoholisten telkens opnieuw terug dat wat hen abrupt deed stoppen, was dat ze na jaren van zelfdestructie op een dag in de spiegel keken en de persoon die terugstaarde niet herkenden. En aangezien ik geprobeerd heb om drugsverslaafden te veranderen, was ik gewaarschuwd dat het, ongeacht welke logica, ongeacht welke emotionele overtuigingskracht ik gebruikte, geen effect zou hebben op de persoon in kwestie tot hij of zij zelf klaar was om te veranderen; dat is wanneer de persoon tot het besluit is gekomen dat hij of zij hulp nodig heeft.  

Als een film wil dienen als middel om het gedrag van mensen zo te veranderen dat het een buurt veilig maakt, moet er een andere dynamiek plaatsgevonden hebben – en dit is een voortdurend proces; er moet een politisering plaatsvinden. Er ontstaat polarisering en de kwesties zijn eenduidig, de ambiguïteit is beperkt tot een minimum en er heerst morele verontwaardiging als de dingen niet veranderen. Omdat de situatie in de zwarte gemeenschap leiderschap mist, mist ze richting. De binnensteden zijn vrijwel helse gebieden waar het meest onmenselijke gedrag zich manifesteert in het ‘Rock House’, een huis waar je een goedkope cocaïnehigh kunt kopen; het is als een zwart gat in de ruimte dat de jeugd opslokt. Voor hen onder ons die nog over de zintuigen beschikken om ergens aanstoot aan te nemen, betekent niet proberen om een oplossing te vinden deelnemen aan een genocide; het drugsprobleem, met baby’s die geboren worden met een verslaving, is afschuwelijk. Toen de middenklasse vertrok en er met de jaren een isolement ontstond, vulde dat vacuüm zich met de mensen met het meeste lef en de ironie is dat er samengespannen werd om de situatie te verbergen.

(1) My Brother’s Wedding (Charles Burnett, 1983)

Voornamelijk in films die alarm sloegen en op een realistische manier probeerden om die zaken te dramatiseren die het ware fundament uitholden dat van een samenleving een samenleving maakt, was het antwoord: “Dit geeft ons een slechte naam.” Aan het licht brengen wat ons zorgen baart, werd afgedaan als verwaand, niet opvoedend genoeg, enz. De zwarte middenklasse wou het positieve benadrukken en de binnenstad wou Super Fly; hoewel geen van beide enige inhoud had en ze allebei schadelijk waren. Er is een verschil tussen illusie en inspiratie. De verschillende bezorgdheden gaven duidelijk de richting aan waarin de mensen uit verschillende delen van de stad bewust of onbewust gingen. Verrassend genoeg is er, op politiek vlak, sprake van een aanzienlijk reactionair en/of chauvinistisch standpunt in de binnenstad.

Commerciële films zijn grotendeels verantwoordelijk voor de beïnvloeding van hoe we de wereld zien. Ze reduceerden de wereld tot één dimensie, leverden taboes over aan bijgeloof, concentreerden zich op de lelijkheid, waarbij ze een passie voor geweld creëerden, een reflectie waren van raciale stereotypen, zelfhaat opwekten en eerder verwarring zaaiden dan klaarheid boden: samengevat, ze werkten ontmoedigend. Het duurde jaren vooraleer commerciële films de maatschappij hielpen trainen in hoe ze moest reageren op de realiteit. In de latere films die naar een zekere realiteit streefden, verdween het verlossingselement, met als gevolg dat de nood aan een morele positie niet langer relevant was. We werden niet meer geconfronteerd met een tweesprong die betekenis kon geven aan onze zonden. De slechterik hoefde niet te boeten voor zijn zonden: hij kon blijven genieten van het leven en onschuldige mensen tot slachtoffer maken. In wezen is deze cinema anti-leven; hij focust voortdurend op het slechtst mogelijke menselijk gedrag om voor spanning en drama te zorgen, om te entertainen. Doorgaans gaat het over een jonge blanke man met een hekel aan de rest van de samenleving. Elke andere kunstvorm viert het leven, het schone, het ideaal, en heeft een progressief effect – behalve de Amerikaanse cinema. De situatie is van die aard dat je steeds gevraagd wordt om je integriteit aan te tasten, en als de sociaal georiënteerde film eindelijk gemaakt wordt, zullen de vertoningen doorgaans beperkt zijn en zullen zij voor wie de film gemaakt is en over wie hij gaat, hem waarschijnlijk nooit zien. Om filmmaken levensvatbaar te maken, heb je de steun van de gemeenschap nodig; je moet deel worden van haar agenda, een aspect van haar voortbestaan.

Een van de grootste bezorgdheden van het vertellen van verhalen zou het in ere herstellen van waarden moeten zijn, het terugdraaien van de erosie van alles wat het leven beter maakt. Je moet bereid zijn om je in te graven in de loopgraven en een lange strijd te voeren. Het probleem is dat we een moreel volk zijn, en de zaak hoeft niet opgelost te worden door een wedstrijdje duwen en trekken of gebaseerd te zijn op blind vertrouwen, maar zou voortdurend getoond moeten worden in een bepaald aspect van een verhaal, zoals bijvoorbeeld in de negerfolklore, een belangrijke culturele behoefte die niet enkel humor bood, maar een bron van symbolische kennis was die je toeliet om het leven te begrijpen. De kwestie is niet zozeer om iemand zo te leiden dat hij een heilige wordt of om de wereld tot een paradijs te maken, maar simpelweg om ons eraan te herinneren dat onze daden niet enkel op onze ziel wegen, maar ook dat we ze, door ze in een narratief te plaatsen, menselijk maken. Een goede samenvatting rond dit thema is Men in Dark Times van Hannah Arendt, die in haar hoofdstuk over Lessing stelt dat “hoezeer we ook beïnvloed worden door de dingen van de wereld, hoe diep ze ons ook mogen raken en stimuleren, ze pas menselijk voor ons worden als we ze met elkaar kunnen bespreken … We vermenselijken wat er in de wereld en in onszelf plaatsvindt enkel door erover te spreken en terwijl we erover spreken, leren we mens zijn.” Solidariteit en menselijkheid nemen dezelfde ruimte in. En nergens is zo’n gemeenschappelijke band harder nodig dan in de binnenstad. Het lijkt erop dat het doel van alle films zou moeten zijn om een gevoel van broederschap op te wekken, een gemeenschap; voor een onafhankelijke filmmaker komt dat echter op hetzelfde neer als tegen een razende stroom in zwemmen.

(2) When It Rains (Charles Burnett, 1995)

Een van de kenmerken van mijn gemeenschap is dat ze geen centrum heeft, geen ervaren politicus, en nog belangrijker, geen wortels; in wezen is ze louter een muur met graffiti erop. Het leven is: gaan werken, thuiskomen, ervoor zorgen dat elke ingang stevig op slot is om de gangsters buiten te houden, nadenken over hoe op te klimmen in de wereld of lid te zijn van een straatbende, rondhangend op straathoeken in de buurt, nergens aan denken en nergens naartoe gaan. In beide gevallen is wat ontbreekt niet enkel het spirituele, maar ook het gezond verstand. Hoewel er op elke hoek een kerk is, zijn er maar eens per week diensten en vormt ze geen dominant deel van de gemeenschap. Het is als een schip dat zijn roer heeft verloren. Het lijkt erop dat diegenen onder ons die de traditie in acht nemen en een gevoel voor continuïteit hebben, tenminste de horizon kunnen zien. Externe krachten hebben, meer dan de interne, de zwarte gemeenschap gemaakt tot wat ze vandaag is. Ze hebben steeds geprobeerd om ons bewustzijn over wie we waren te vernietigen, om ons verleden te ontkennen en om de gezinsstructuur af te breken; en, aangezien elke dag voor ons geen gisteren of geen morgen heeft, om van het gebruik van de ervaring een teloorgegane kunst te maken.

Zij die een gezond bestaan leiden, zij dus aan de andere kant van de stad, verkrijgen inzicht door te leren; zij die aan mijn kant van de stad leven, hebben de wereld leren kennen door een conditionering op basis van pijn en genot, en wat zich als gevolg daarvan heeft ontwikkeld is dat de mens een wolf is voor zijn medemens en dat het elke nacht volle maan is. We hebben altijd in een vijandige omgeving geleefd, maar niet in een omgeving waar ouders en kroost hun geweren op elkaar richten. De binnenstad wordt gekenmerkt door mensen met irrationeel gedrag. De perceptie is dat mensen gevaarlijk zijn. Iedereen is paranoïde, en terecht. Het is niet de schizofrenie die verontrustend is. Het is het type mens met een meervoudige persoonlijkheid, mensen met twee of meer mensen in zich. Ze veranderen van persoonlijkheid terwijl je erbij staat. Hoe plaats je een stoel voor iemand die niet kan stilzitten? Tot welke persoon richt je je bij het zoeken naar de remedie? Het is geen kwestie van iemand te informeren over de waarheid, de feiten, de realiteit; het is pas wanneer hij vindt dat hij niet meer met zichzelf kan leven, wanneer hij gestopt is met zichzelf te misleiden. De weg terug is verlossing.

Als cinema moet helpen bij dit verlossingsproces, hoe kan het dan zijn werk doen? Het lijkt erop dat de oude vraag waarom we hier zijn, en het gebrek aan een bevredigend antwoord, het lot van de mens ondraaglijk maakt. Ik denk dat het de kleine, persoonlijke dingen zijn die het begin van een hint van het grotere geheel geven. Het verhaal laat ons toe om dingen te begrijpen die we niet kunnen zien, namelijk gevoelens en relaties. Het geeft je dan wel geen antwoorden, maar het zal je in staat stellen om het leven te appreciëren en misschien is dat de kwestie: de mogelijkheid om het leven wonderlijk en mysterieus te vinden. Als het verhaal zo is, kan cinema een vorm van ervaring zijn, en het is essentieel om te begrijpen dat je moet werken aan hoe je goed en mededogend kunt zijn. Je moet het benaderen als een job. Tot er ervaringen gedeeld worden, is elk mens een eiland en zal de binnenstad steeds een braakland zijn.

Deze tekst verscheen oorspronkelijk in Questions of Third Cinema, bewerkt door Jim Pines en Paul Willemen (1989), en verscheen in die vorm eerder al op Kino Slang en Diagonal Thoughts.

 

Beeld (1) uit My Brother’s Wedding (Charles Burnett, 1983)

Beeld (2) uit When It Rains (Charles Burnett, 1995)

ARTICLE
14.06.2017
NL EN
In Passage, Sabzian invites film critics, authors, filmmakers and spectators to send a text or fragment on cinema that left a lasting impression.
Pour Passage, Sabzian demande à des critiques de cinéma, auteurs, cinéastes et spectateurs un texte ou un fragment qui les a marqués.
In Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.
The Prisma section is a series of short reflections on cinema. A Prisma always has the same length – exactly 2000 characters – and is accompanied by one image. It is a short-distance exercise, a miniature text in which one detail or element is refracted into the spectrum of a larger idea or observation.
La rubrique Prisma est une série de courtes réflexions sur le cinéma. Tous les Prisma ont la même longueur – exactement 2000 caractères – et sont accompagnés d'une seule image. Exercices à courte distance, les Prisma consistent en un texte miniature dans lequel un détail ou élément se détache du spectre d'une penséée ou observation plus large.
De Prisma-rubriek is een reeks korte reflecties over cinema. Een Prisma heeft altijd dezelfde lengte – precies 2000 tekens – en wordt begeleid door één beeld. Een Prisma is een oefening op de korte afstand, een miniatuurtekst waarin één detail of element in het spectrum van een grotere gedachte of observatie breekt.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati zei ooit: “Ik wil dat de film begint op het moment dat je de cinemazaal verlaat.” Een film zet zich vast in je bewegingen en je manier van kijken. Na een film van Chaplin betrap je jezelf op klungelige sprongen, na een Rohmer is het altijd zomer en de geest van Chantal Akerman waart onomstotelijk rond in de keuken. In deze rubriek neemt een Sabzian-redactielid een film mee naar buiten en ontwaart kruisverbindingen tussen cinema en leven.