← Part of the Collection:

Rondetafelgesprek met studenten en alumni Regie RITCS

Filmonderwijs in Vlaanderen

De afgelopen twintig jaar is het Vlaamse filmlandschap ingrijpend veranderd. Sinds de oprichting van het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF) in 2002, dat de professionele audiovisuele en gamesector in Vlaanderen ondersteunt, is de Vlaamse film in de eerste plaats productiever geworden. Veel filmmakers hebben zich de afgelopen jaren kunnen ontwikkelen, met een scala aan werk als gevolg: van publieksfilms tot auteurscinema, van “creatieve” documentaires tot reportages, van experimenteel werk tot animatiefilms. Meer dan ooit is het in Vlaanderen mogelijk om een carrière als filmmaker uit te stippelen. De start van die loopbaan begint bijna altijd op een van de Vlaamse filmscholen. Ook de opleidingen tot filmmaker zijn sterk veranderd in de afgelopen twee decennia, in de eerste plaats onder invloed van de Bologna-verklaring van 1999, waardoor een Europese ruimte voor het hoger onderwijs ontstond. Het kunstonderwijs werd “geacademiseerd” en kwam in de onderzoekssfeer van het hoger onderwijs terecht. Het is nu niet enkel mogelijk om een bachelor en master audiovisuele kunsten te behalen, maar ook om een academische carrière verder uit te bouwen dankzij een doctoraat in de kunsten.1 Voor de meeste studenten volgt na de opleiding het “werkveld”, waar studenten de filmpraktijken die ze ontwikkeld hebben binnen de opleidingen oriënteren en consolideren binnen een productielogica, een context waarin onder andere het VAF een cruciale rol inneemt.

Twintig jaar VAF en meer dan twintig jaar Bologna nopen tot reflectie. Het is een goede aanleiding om de filmopleidingen onder de loep te nemen, om in ogenschouw te nemen wat de academisering van het filmonderwijs enerzijds, en de werking van het VAF anderzijds als gevolg hebben gehad. Sabzian organiseerde drie rondetafelgesprekken met respectievelijk studenten en alumni van KASK, LUCA en RITCS, en meer specifiek van de richtingen die studenten “opleiden” tot filmmaker. Het opzet van deze gesprekken was in de eerste plaats om te peilen naar hun ervaringen met de filmopleidingen. Daarbij valt op dat bepaalde spanningen op elke filmschool terugkeren. Is de opsplitsing tussen documentaire en fictie nog houdbaar vandaag? Hoe situeert een opleiding zich in de spanning tussen metier/techniek en een persoonlijke artistieke ontwikkeling? Wat betekent academisering voor een opleiding waarin je een filmprakijk probeert te ontplooien? In hoeverre dient een bachelor- of masterfilm al een “visitekaartje” te zijn? Moet een filmschool, en bij uitbreiding kunstonderwijs in het algemeen, een vrijhaven zijn die zich onttrekt aan de ware wereld en waar de reële tijd even wordt stopgezet, zoals Jan Masschelein aangeeft? Een plek om te oefenen met andere woorden? Of dient een filmschool haar studenten klaar te stomen voor het werkveld? In het gesprek met de studenten gaan we in op deze spanningen. Hoe hebben zij de opleiding ervaren? Hoe hebben ze hun eigen artistieke ontwikkeling beleefd? En belangrijk: hoe zien zij hun toekomst na de opleiding? Welke hoop en verwachtingen koesteren zij van het Vlaamse filmlandschap waarin ze terechtkomen? 

Het RITCS in Brussel staat algemeen bekend als een “klassieke” filmschool. Dit in de eerste plaats doordat de opleiding een professionele onderverdeling volgt. De verschillende departementen weerspiegelen de structuur van een klassiek filmproces: Schrijven, Productie, Regie, Montage en Sound Design. Naast een academische bachelor biedt het RITCS ook een professionele bachelor audiovisuele kunsten aan. De studenten die aan het woord komen volg(d)en allen de opleiding Regie. Ook hier staat de “persoonlijke artistieke ontwikkeling” centraal en krijgen de theorievakken gewicht: “Een scherpe dosis theorie laat je daarbij reflecteren over de inhoud van je audiovisuele werk en de complexe wereld waarin dit werk zijn betekenis zal zoeken.” Op het RITCS kiest een student wel voor een afgebakend fictie- of documentairetraject.

Om een open gesprek te waarborgen is beslist om de namen van de studenten anoniem te houden. 

(1) RITCS. Foto: Nina de Vroome

1. Studiekeuze

Sabzian: Wat waren jullie verwachtingen van de filmopleiding? En waarom hebben jullie voor RITCS gekozen?

Alumnus #1: Ik wilde auteursdocumentaires maken. Dat wist ik al voor ik begon met de studie. De opendeurdag van het RITCS beviel me het best, dus dan was de beslissing snel genomen. Ik had geen precieze verwachtingen. Ik had eigenlijk niet goed onderzocht hoe de opleiding in elkaar stak.

Masterstudent #1: Ik heb ook de toelatingsproef van KASK gedaan maar ik werd wat afgeschrikt door het auteurschap dat daar op de voorgrond geplaatst werd. Als achttienjarige voelde dat meteen zwaar en heel individueel. RITCS verkocht goed dat film iets is dat je samen moet doen, waardoor ik me op een manier “omhelst” voelde.

Masterstudent #2: Na het middelbaar was ik een beetje schoolmoe en film klonk als een leuke horizon. Ik ben eerst bij KASK gaan luisteren. Door mijn klassieke schoolachtergrond verlangde ik een concrete uiteenzetting van de opleiding. In het KASK vond ik die niet echt, terwijl in het RITCS die vragen wel beantwoord werden. Maar eigenlijk wist ik het niet zo goed. Ik ben er een beetje ingerold.

Alumnus #2: Ik weet ook niet goed waarom ik film ben gaan studeren. Ik was altijd al bezig met beelden maken. Ik was heel jong, achttien, zoals de meesten hier. Het was eerder een intuïtieve keuze. Ik wist dat ik zeker in Brussel wilde studeren. Zodra ik werd toegelaten op het RITCS heb ik LUCA niet meer geprobeerd. KASK heb ik wel overwogen maar juist omdat ik zo jong was, was ik nog niet bezig met mijn eigen positie als maker.

Masterstudent #1: De opendeurdag van het RITCS heeft op één dag mijn beeld over film sterk veranderd. Ik had een idee over de Vlaamse film en ik wist niet of ik me daarmee kon identificeren. Ik wist dat Stijn Coninx daar lesgaf, dat hij het boegbeeld was van de opleiding. Toen ik in Cinema RITCS enkele afstudeerfilms zag, was ik verrast hoe fris de films waren. Meteen besefte ik dat ik zelf een te klassiek beeld van cinema had. Ik herkende me in die afstudeerfilms, ze sloten aan bij een jongere generatie.

(2) RITCS. Foto: Nina de Vroome

2. Het eerste jaar

Wat gebeurt er in het eerste jaar van de opleiding? 

Alumnus #2: Wij kregen in het eerste jaar een introductie tot fictie en tot documentaire, naast veel praktische vakken. We moesten in verschillende teams werken. Je leerde met klankmateriaal en een camera werken, een lichtopstelling maken.

Alumnus #1: Heel klassiek, praktisch en rudimentair.

Alumnus #2: De hele ethische kant en de echte uitdieping van wat film eigenlijk is kwam pas veel later. Het eerste jaar was heel droog.

Alumnus #1: Ook voor je eigen solo was de opdracht vaag. Je had weinig begeleiding.

Moet je maar één film maken in het eerste jaar?

Masterstudent #1: Dat is ondertussen veranderd. Het waren twee solo’s, nu één.

Alumnus #2: Dat terugbrengen naar één is een goede zet. Na drie maanden op de filmschool weet je totaal nog niet waar je aan toe bent. Dan zit je films te kijken van bijna honderd studenten die nog niet weten wat ze willen maken.

Honderd studenten enkel voor Regie?

Alumnus #1: Nee, dat waren de studenten Televisie, Regie en Schrijven.

Masterstudent #1: Wij zijn met een zestigtal studenten begonnen. Wij waren het eerste jaar dat er minder studenten toegelaten werden om een kwalitatievere begeleiding te garanderen. Ook wij kregen inderdaad vooral droge introducties. In het eerste jaar ben je een beetje een nummer. Er waren workshops, maar wel in een groep van vijftien studenten waarvan één iemand de camera hanteert en de rest toekijkt. Je enige uitlaatklep was die solo, daar mocht je echt je eigen ding doen.

Je studeert film om een eigen verhouding tot het medium te vinden. Hebben jullie in het eerste jaar geleerd om die verhouding te zoeken?

Alumnus #2: Ik werkte heel hard in het eerste jaar, zonder veel richting. Het werk vertrok niet vanuit een eigen positie. Mijn laatste solo, een documentaire, lag me veel beter. Daar ben ik in het tweede jaar op doorgegaan. De zoektocht naar een verhouding tot het medium kwam pas in het tweede jaar.

Masterstudent #2: Die solo’s waren heel vrij. Het belangrijkste was dat ze tegen Kerstmis afgewerkt waren, meer kader was er niet.

Masterstudent #1: Ik was op zoek naar houvast. Je zit op een nieuwe school, woont in een nieuwe stad. Het wordt meteen duidelijk dat je weinig weet over film. We kregen een mentor toegewezen voor die solo maar dat was helemaal geen match. Dat was meer een formaliteit. Ik vermeed die gesprekken een beetje.

Derdebachelorstudent: Dachten jullie dan: “Ik doe gewoon helemaal mijn eigen ding!” Of wilde je zo graag begrepen worden dat je je film een beetje een bepaalde richting in stuurde?

Masterstudent #1: Ik wilde toch ook begrepen worden. Dat geeft je grip. Dan kan er een dialoog ontstaan. Al heb ik wel geprobeerd om dicht bij mijn eigen ambities te blijven.

Is er een bepaalde verwachting bij die solo’s? 

Alumnus #3: Technisch waren ze niet heel streng. De vraag was vooral: “Werkt het? Zit het goed ineen? Is er nagedacht over een structuur?”

Maar je mag zowel fictie als documentaire maken als solo?

Alumnus #3: Daar was je vrij in.

Alumnus #1: Als er iets in je film zat dat toonde dat je aanleg had, of het nu voor storytelling of een bepaalde visuele aanpak was, dan verliep je evaluatie goed.

Is het niet spannend dat je maar één solo moet maken?

Masterstudent #1: Maar er zijn ook veel oefeningen en workshops: reportage, documentaire, fictieoefeningen…

Dat beschouw je niet als werk dat je moet maken?

Alumnus #3: Neen, niet echt.

Alumnus #2: De kwaliteit van die workshops was echt ondermaats.

Derdebachelorstudent: Er is ook een gekke discrepantie tussen fictie en documentaire in die workshops. Bij documentaire en reportage werden we aangestuurd om “gewoon” op straat te gaan en “gewoon” aan een dakloze te vragen of je ze voor een dag mocht filmen. Terwijl je in het eerste jaar nog niet zo goed weet wat film doet en wat het betekent. Bij fictie filmden we dan weer niet eens een scène, eerder een halve scène.

Is er ruimte om iets te ontdekken in het eerste jaar?

Alumnus #2: In de documentaireopdrachten wel. Ik heb toen voor reportage een onderwerp onderzocht en verder uitgediept in mijn solo. Die eerste oefening moest je op een paar dagen “fixen”, wat te snel is. Voor mijn solo heb ik dan drie maanden doorgebracht bij dezelfde vrouw. Die fictieworkshops waren iets anders. Daar heb ik echt niets uitgehaald. 

Alumnus #3: Ik was film gaan studeren vanuit het romantische beeld van “fictie”. Maar in die workshops was er volkomen geen vrijheid om iets uit te proberen. Alles werd je opgedrongen. Je moest een scenario schrijven bijvoorbeeld. Dat beviel me niet en misschien ben ik daarom bij documentaire uitgekomen. Maar fictie blijft het populairst. Iedereen wil fictie maken. In het tweede jaar moet je twee richtingen kiezen waar je dieper op ingaat. Je kan kiezen tussen Televisie, Schrijven, Documentaire en Fictie. Ik had Documentaire en Fictie gekozen. Dan zit je in Fictie in het tweede jaar nog steeds met zestig studenten en vanaf het derde jaar plots met vijftien studenten omdat er maar voor een beperkt aantal budget is. De grote schifting gebeurt pas na het tweede jaar. Het is een echte afvalrace. De plaatsen zijn gegeerd.

Alumnus #2: Dat is het grootste probleem op het RITCS: alles komt redelijk laat. Het is frustrerend dat je pas in het derde jaar de kans krijgt om een eigen identiteit en kritisch denken te ontwikkelen, een eigen autonomie. En dan had ik nog het geluk dat het bij documentaire een plek kreeg. Ik denk niet dat fictiestudenten dieper ingingen op de betekenis van het medium in de wereld waarin we vandaag leven.

Masterstudent #1: Het beeld van fictie, zeker in het eerste jaar, is sterk gebaseerd op Hollywood. Dat toont zich in de werken van de eerstejaarsstudenten en de fictieworkshops hielden die clichés in stand. Ik vond daar moeilijk aansluiting bij. De docenten wilden sterk duidelijk maken wat voor “winkel” film is: je moet pitchen, een découpage maken, eerst een establishing shot, dan shot-tegenshot… Daarop wordt sterk de nadruk gelegd en dat zag je in de solo’s. De school daagt die conventies niet uit. De vrijheid van het auteurschap heb ik voor het eerst meegekregen in een documentaireatelier in het eerste jaar. De docenten stimuleerden ons om het medium vrij te gebruiken.

(3) RITCS. Foto: Nina de Vroome

3. Een klassieke filmopleiding?

Het RITCS wordt vaak, terecht of ten onrechte, opgevat als een “klassieke” filmopleiding die een bepaalde werking van de industrie weerspiegelt, bijvoorbeeld door de opsplitsing in disciplines zoals Regie, Cinematografie, Montage, Schrijven en Productie. Hebben jullie dit ook zo ervaren?

Masterstudent #2: Niet per se als het over het werk zelf gaat, maar wel bij de manier van werken, de methodologie. Je moet je film eerst pitchen, dan zet je iets op papier en zo maak je stap voor stap je film. Ook voor documentaire moet je je spanningsboog uitleggen. Eigenlijk is achteraf het afleren veel moeilijker dan het aanleren.

Geldt dat zowel voor documentaire als fictie?

Masterstudent #2: Ja, documentaire sluit in het algemeen aan bij het journalistieke.

Masterstudent #1: De waarde van je script wordt bijvoorbeeld bepaald of er een “inciting incident” inzit. 

Alumnus #3: Ja, veel theoretische termen uit de klassieke verhaalstructuur.

Masterstudent #1: De theorieën van Robert McKee bijvoorbeeld. Heel Amerikaans en klassiek. De drie-actstructuur is heel belangrijk. Ze zeggen wel “Dat zijn geen regels maar gewoon een houvast”, maar eigenlijk plaatsen ze die manier van werken voorop. Ze blijven de kwaliteit van ons werk daaraan afmeten.

Derdebachelorstudent: RITCS ziet zichzelf in de eerste plaats als een filmschool en niet als een kunstschool. Er bestaan geen andere media dan film, waardoor een onderzoeksmentaliteit ontbreekt.

Alumnus #1: Ik voelde in documentaire iets meer vrijheid. Vanaf het derde jaar ben ik de opleiding beginnen te appreciëren.

Masterstudent #2: Dat had ik ook. In het eerste en tweede jaar was het een hard stramien maar als je er tegenin ging, vonden docenten dat ook interessant. Pas in het derde jaar hoor je dan voor het eerst: “Wie ben jij als maker? Wat is je positie?” 

Filmmaken is niet alleen technisch. Je moet ook met anderen leren werken. Er is dus wel iets voor te zeggen dat je eerst een bepaalde metier aangeleerd krijgt. De vraag is: hoeveel ruimte moet dat krijgen? Is de filosofie van het RITCS “je moet de regels eerst kennen om ze te kunnen breken”?

Masterstudent #1: Dat geldt zeker vanaf het derde jaar. Je zit in een kleinere klas, de school heeft jou leren kennen. Je komt op een punt waarin je voor jezelf moet gaan uitmaken wat die regels voor jou betekenen, wat werkt en niet werkt. Daarvoor moet je ook jezelf beter leren kennen, dat is niet enkel een uitdaging van de school.

Een onderscheid tussen documentaire en fictie wordt in het huidige filmlandschap niet meer zo strikt gehanteerd. Kan je daar op het RITCS je eigen weg in vinden?

Alumnus #1: Ja, toch wel. In het tweede jaar werden al dingen gemaakt die dat onderscheid tussen documentaire en fictie in vraag stelden. Dat werd ook geapprecieerd. 

Masterstudent #1: De richting documentaire bevat ook meer jonge stemmen. Fictie hangt nog sterk vast aan de oprichters van de opleiding, toch in de geest, met als gevolg dat hun nalatenschap nog als een schaduw over de opleiding hangt. Daar komt nu wel verandering in, maar heel traag. Het RITCS heeft te lang die regels als enige regels meegegeven.

Kunnen jullie die “regels” omschrijven?

Masterstudent #1: Het is een pakket. Hoe maak je een goede Hollywood-publieksfilm, met een dramatisch doel, een goede spanningsboog en “ronde” personages?

Alumnus #3: Het probleem zijn niet zozeer de regels, eerder dat je in de bachelor nooit gestimuleerd wordt om kritisch te zijn of om je praktijk in vraag te stellen. Binnen documentaire gebeurt dat enigszins. Je leert nadenken over de werkelijkheid waarin je je bevindt, je positie tegenover kwetsbare mensen bijvoorbeeld. De opleiding is wel in goede zin aan het veranderen, deels omdat de studenten duidelijker maken wat hun noden zijn, welke filmmakers ze interessant vinden.

Is er ook een pedagogische waarde te vinden in de klassieke structuur van de school?

Alumnus #3: Het is de identiteit van de school. Veel studenten gaan daarna aan het werk bij televisie of in reclame. Ik vind dat niet altijd per se een nadeel. Het is goed dat de school zich meer openstelt en dat er meer variatie in het aanbod komt, maar het meer “commerciële” karakter is een deel van de wereld waarin je als filmmaker terechtkomt.

Alumnus #2: Dat ontbreekt wel een beetje in de documentairerichting: hoe met materiaal omgaan, een workflow bepalen, de samenwerking met een crew… Het is fijn dat je binnen het documentaireatelier meer plastisch en intuïtief met film kan bezig zijn – ik heb altijd alles zelf gedaan – maar daardoor is mijn actieradius wel kleiner dan die van een fictiefilmmaker.

Dat is omdat je bepaalde oefeningen uit fictie mist?

Alumnus #2: Omdat fictie in het derde jaar een select groepje is. Zij krijgen echt de middelen om drie films te maken met een hele setwerking en ook prioriteit van de uitleendienst en geld om hun acteurs te betalen. 

Krijgen documentairestudenten dan geen middelen?

Alumnus #3: Wij krijgen 600 euro voor het hele jaar.

Alumnus #2: Misschien is dat uit gewoonte gegroeid, omdat documentairemakers niet veel nodig hebben. Maar als je dan wel iets nodig hebt, raak je er heel moeilijk aan.

Derdebachelorstudent: Ik denk toch dat er betere fictiefilms zouden gemaakt worden als er niet zo’n groot onderscheid tussen documentaire en fictie zou zijn.

Zijn het dan echt twee verschillende eilanden op het RITCS?

Alumnus #3: Ja, ik kwam niet in contact met de fictiemakers.

Masterstudent #1: Ik voelde die spanning wel als fictiestudent. Het derde jaar was voor fictiestudenten leuk omdat wij alle middelen kregen. Eerst hadden we een scèneoefening, waar we voor het eerst echt met een crew gingen werken die vergelijkbaar was met een professionele werksfeer. Alle functies werden voor het eerst ingevuld, functies waar je al een paar jaar les over krijgt, maar niet per se een concreet beeld van hebt. Plots kwamen de ARRI-camera’s, de lenzen…

Alumnus #1: En was elk atelier dan met zo’n grote setwerking?

Masterstudent #1: Twee ateliers. Eerst die scèneoefening. Toen kwam regisseren pas echt aan bod. Je moest niet alleen acteurs maar een hele crew richting geven. Dan was er de zevenminutenfilm, met dezelfde setwerking én een budget. Alle departementen betalen ateliergeld die aan de film besteed wordt waar zij aan deelnemen. Maar die spanning met de documentairestudenten was er wel degelijk. In verhouding krijg je veel meer middelen.

Masterstudent #2: Het is flauw om het gebrek aan middelen te romantiseren, maar het houdt je wel scherp. Je moet blijven zoeken. 

Alumnus #3: In het derde jaar betaal je een grote atelierkost, meer dan duizend euro. Uiteindelijk gebruiken we daar weinig van, wat een beetje schandalig is. Je weet dat je geld naar fictie gaat. Het materiaal is in principe beschikbaar maar als je een ARRI wil gebruiken moet je dat al in het begin van het jaar inplannen. Dat vind ik niet correct.

Masterstudent #1: Bij fictie waren de verwachtingen conform de industrie. Leren hoe de fictiemachine werkt en dat leren imiteren. Alleen kwamen er nooit vragen over ons makerschap. Op een bepaald moment heb ik daarover in mijn hoofd wel een switch gemaakt. Ook al was ik het oneens met bepaalde zaken in de school, ik kon vasthouden aan mijn eigen waarheden. 

Alumnus #3: Ja, maar het leidde toch vaak tot frustratie.

Masterstudent #1: Ik heb wel een aantal keren echt ruzie gehad.

Alumnus #2: Ik ook.

Alumnus #3: De vraag is in hoeverre zo’n situatie inherent is aan een kunstopleiding. De eerste twee jaar ben je sowieso zoekende. Dat is waarschijnlijk niet anders op het KASK of op LUCA. Het verschil ligt waarschijnlijk in de aanpak, in de context waarin die zelfontplooiing plaatsvindt en hoe de school op jou reageert.

Derdebachelorstudent: Ik vraag me echt af wat voor vragen er worden gesteld in het eerste en tweede jaar op andere filmscholen. De ontwikkeling van een kritische houding komt heel laat op het RITCS. Ik was dankbaar voor het eilandje waarop we met de documentairestudenten zaten, maar tegelijkertijd vond ik dat ook frustrerend.

Masterstudent #1: Bij documentaire stond jullie eigen positie sneller centraal?

Alumnus #3: De vraag “wat voor maker wil je zijn?” kwam vaak terug. Bij fictie blijft die achterwege.

Masterstudent #1: Bij fictie werd onze relatie tot bepaalde thema’s nooit bevraagd. Wat het fictiecliché voor mij inhoudt zijn die pover uitgewerkte dramatische clichés, heel opzichtig, met moorden en dergelijke. Dat voelt heel gratuit en vaak stelde ik me de vraag: “Wat vertel jij hier nu over?” Onze zevenminutenfilm moest vanuit iets persoonlijks vertrekken, wat een goede poging was.

Kunnen jullie een punt in de opleiding aanduiden dat vormend is geweest?

Alumnus #3: De documentairesolo in het tweede jaar. Die had ik volledig zelf uitgezocht en werd goed onthaald. En de documentairelessen in het derde jaar.

Alumnus #2: Voor mij ook het documentaireatelier in het derde jaar, dat sloeg alles om. Doorheen de opleiding stapel je zoveel vragen op. Je vindt die antwoorden niet per se meteen maar met dat atelier begon er eindelijk iets te bewegen. Je beseft dat je moet researchen en dat je veel moet lezen. 

Masterstudent #1: Voor mij was het ook dat documentaireatelier. Wat op zich ook gek is, omdat ik fictie maak. Ik ben toevallig in die les beland doordat een fictiedocent was weggevallen. Het ging over documentaire maar sommige vragen waren even interessant voor fictiefilmmakers: het aspect van sensatie en hoe je daar bewust van te zijn, denken over wat tijd is in film… Veel van wat je daarvoor had geleerd, was plots niet meer van toepassing.

Derdebachelorstudent: Het ging vooral om te leren denken over en in film, om in de eerste plaats vragen te stellen rond je opzet. Ook een aantal oefeningen in het eerste jaar waren belangrijk, vooral dan de eerste montagepogingen en ontdekken hoe magisch het was dat iets “ontstond”.

In hoeverre leren jullie via het werk van medestudenten? Wordt het werk klassikaal of eerder individueel besproken?

Derdebachelorstudent: Ik heb dat altijd erg gemist. Door de vele studenten is dat natuurlijk niet echt mogelijk, maar het zet zich door in de volgende jaren. De student blijft stil. De jurymomenten worden hierdoor moeilijk. De cinemazaal heeft sowieso al een hiërarchisch opzet. De student moet vooraan gaan staan, de docenten zitten vooraan en achter hen de andere studenten, ingezakt. Toen ik vroeg of studenten ook iets mochten zeggen voelde ik me heel Nederlands én oud.

Masterstudent #1: De setting nodigt niet uit om iets te zeggen.

Jullie zitten of zaten in een filmopleiding waar je ook bijvoorbeeld Schrijven of Montage kan studeren. Werken jullie met studenten uit die departementen samen?

Masterstudent #2: Ze moedigen dat wel aan. Bij bepaalde opdrachten word je bijvoorbeeld samen met iemand van Schrijven gezet. Dat werkt natuurlijk niet altijd. Meestal gebeurt het op eigen initiatief, het wordt niet echt opgedrongen vanuit de school.

Masterstudent #1: Ondertussen is dat een beetje veranderd. Bij veel algemene vakken zit je met alle richtingen samen waardoor je sowieso in contact komt met elkaar. Het is ook echt een troef van het RITCS, al heeft het soms iets schools. Af en toe wordt er je iemand opgedrongen met wie je niet per se wil werken. Dan moet je assertief zijn.

Derdebachelorstudent: Was er een bepaalde competitiviteit? 

Masterstudent #1: Dat hing ervan af. Ik hoorde bijvoorbeeld dat de cinematografen een strootje trokken om de filmmakers te verdelen. Ik denk dat je daar niet onderuit kan. In elke opleiding heb je een paar uitblinkers en je wil daarmee samenwerken.

Alumnus #3: Voor hen hangt er ook veel vanaf. Als er iets mooi uitkomt, is dat direct goed voor hun verder carrière. 

Masterstudent #2: Er zijn op dat vlak twee soorten studenten: zij die een portfolio voor ogen hebben en zij die zoekende zijn.

Ook in de gesprekken met de studenten van LUCA en KASK komt dat naar voren: een filmopleiding is competitief. Delen jullie die ervaring?

Alumnus #2: Ja, dat was wel zo.

Masterstudent #1: Bij ons geldt dat niet, misschien omdat wij allemaal zo’n verschillende dingen maken.

Later in de opleiding zijn er bijvoorbeeld studenten die met hun bachelorproef een Wildcard van het VAF winnen. Is daarrond een zekere wedijver te bespeuren?

Alumnus #1: Ja, dat voel je toch wel. Maar die competitiviteit verandert in het derde jaar. De eerste twee jaren gaat het om een afvalrace. In het derde jaar gaat het meer over het werk. Daardoor stimuleer je elkaar en kan je op elkaar rekenen.

Alumnus #2: Het was inderdaad amicaal. We ondersteunden elkaar. Al lag de druk voor je eigen film vaak zodanig hoog dat de prioriteit wel bij je eigen werk lag. Het hangt sterk van de groep af. Ik zat bijvoorbeeld in een overwegend mannelijke groep, met een te sterke competitiviteit. Die “mannelijkheid” is in het algemeen wel een probleem op het RITCS. Daarom zijn we met een aantal studenten het project ON.IT gestart rond diversiteit en inclusiviteit op het RITCS. Op korte tijd is dat snel veranderd.

Masterstudent #1: Ondertussen is er meer diversiteit in de groep studenten.

Alumnus #3: Dat hangt ook samen met de maatschappelijke evolutie natuurlijk. Toen ik vijf jaar geleden begon aan de opleiding waren er twee queer personen in een groep van honderd studenten. Nu is dat volledig anders. 

Alumnus #2: Ik merk dat het schooljaar na schooljaar verandert. Daarmee dat het wat lastig is om er over te praten. Ik weet niet in welke mate dat nu nog relevant is.

Alumnus #3: Om terug te keren naar je vraag: die competitiviteit naar de buitenwereld toe is wel iets dat ik enorm heb ervaren. Je wordt aangespoord om je bachelorfilm in te sturen naar festivals, het moet meteen al iets worden…

Wordt dat geïnstalleerd door de opleiding of meer van buitenaf?

Alumnus #3: (twijfelt) Beide. De docenten stimuleren het ook wel dat je je film instuurt als die goed was.

Masterstudent #1: Dat is wel anders in fictie, denk ik. De docenten proberen je heel hard wijs te maken dat het er niet toe doet. Wat een mooie instelling is van de school. “Het is maar je bachelorfilm, laat je niet intimideren door de grootsheid ervan, het is gewoon een nieuw experiment.” De masterfilm is een heel ander verhaal.

Alumnus #3: Er is toch ook druk van buitenaf, die aanhoudende focus op “jonge” makers. Je moet het ijzer smeden als het heet is. “Jong bloed” moet… jong zijn.  

Geldt de bachelorfilm als een visitekaartje?

Alumnus #2: Ja, toch wel.

Masterstudent #1: Ik denk vooral in de master. Valt dat niet nog te kiezen in de bachelor?

Masterstudent #2: De bachelorfilm maken was zelf al zo’n onderneming. Ik wist niet eens goed waar ik mee bezig was. Het insturen naar een festival kwam niet in me op. 

Alumnus #3: Je zoektocht is nog heel kwetsbaar. Ook al is je film goed, misschien sluit die nog niet aan bij het type maker dat je wil worden. 

Masterstudent #1: Die zoektocht moet in de eerste plaats op een plek uitkomen waar je zelf tevreden mee bent. Pas daarna kan je denken over de plek die je films in de wereld hebben.

(4) RITCS. Foto: Nina de Vroome

4. Theorie en prakijk

Hoe zien jullie de verhouding tussen theorie en praktijk op het RITCS? Ook jullie volg(d)en een academische bachelor en master in de audiovisuele kunsten.

Alumnus #3: Ik vond het heel laagdrempelig. In het eerste en het tweede jaar was het echt niet uitdagend, je moest nooit iets schrijven. We werden niet gestimuleerd om na te denken. Ik was er van in het begin van overtuigd dat je als kunstenaar moet kunnen schrijven en uit je woorden moet kunnen komen. 

Derdebachelorstudent: We hadden een paar van die “stamvakken” die losstonden van praktijk. Daarnaast had je ook praktijkgerelateerde theorie.

Alumnus #3: Ik heb het echt over de stamvakken zoals Cultuurgeschiedenis. Ik weet dat ze in het KASK bijvoorbeeld meer theorie hebben die in relatie staat met het kunstenlandschap. Dat heb ik toch sterk gemist op het RITCS.

Daarnaast zijn er ook praktijkgerelateerde theorievakken?

Derdebachelorstudent: Ja, al zijn die niet heel erg diepgaand. De stamvakken zijn beter.

Alumnus #3: Het was niet slecht maar ik had meer verwacht.

Academisering binnen een kunstopleiding gaat over een onderzoeksmentaliteit, vragen stellen over de zaken die je aan het maken bent. Was dat aanwezig?

Masterstudent #1: Te weinig. Alle praktijkvakken hadden een theoretisch luik. Meestal was dat de praktijkles omgevormd tot een PowerPoint-presentatie. Dat is geen onderzoeksmentaliteit natuurlijk.

Moeten jullie schrijven over jullie werk?

Alumnus #2: In het derde jaar hebben we dat voor het eerst moeten doen.

Alumnus #3: Een reflectieverslag over een probleem, bijvoorbeeld een ethisch moeilijk moment, dat je al bent tegengekomen in je praktijk. 

Masterstudent #1: Het zou interessant zijn mocht dat meer ruimte krijgen in de opleiding. Onderzoek naar je werkwijze en onderwerp is ook belangrijk voor je praktijk.

Alumnus #2: Alles is beeld vandaag, je wordt overspoeld door beelden. Daar draag je als filmmaker aan bij. Erover lezen, reflecteren en schrijven vertraagt dat proces. Theorie is vertraging. Het verankert je meer, geeft je tools om je niet gewoon intuïtief te laten leiden door beelden of bepaalde invloeden. Voor mij was dat van grote waarde.

Moeten jullie een scriptie schrijven?

Alumnus #3: Nee, wij moeten geen scriptie schrijven. Ik heb dat altijd raar gevonden.

Derdebachelorstudent: We moesten wel een productiedossier schrijven. Daarin zie je heel sterk het verschil tussen het RITCS en andere scholen.

Alumnus #3: Er zou meer ruimte voor die traagheid kunnen gecreëerd worden. 

Derdebachelorstudent: Maar ze willen net meer inzetten op het productiedossier.

Wat is dat productiedossier precies?

Derdebachelorstudent: Je moet een dossier opstellen alsof je het zou indienen bij het VAF. Op zich is het best waardevol, omdat je ook moet schrijven over je intenties, en in verschillende formaten.

Alumnus #3: Ik denk dat er bij fictie meer aandacht aan besteed wordt. Jullie werken ook samen met mensen van productie.

Masterstudent #1: Ja, die schrijven ons dossier in het kader van een opdracht. Het is inderdaad een verschil met de andere filmscholen. In het begin van afgelopen jaar hadden wij een paar dagen uitwisseling met de masterstudenten van het KASK. Het was interessant om te zien hoe wij en zij collectief anders gevormd zijn. Als zij iets vertelden over hun film, kwam dat altijd sterk vanuit een eigen positie, heel zelfreflectief. Terwijl wij eerder “geprogrammeerd” zijn om aan het VAF te denken, om bijvoorbeeld te pitchen. Zij benijdden ons omgekeerd dan weer omdat we heel concreet waren. Wij konden in dertig seconden samenvatten waarover het ging. Het RITCS moet daaraan werken. Ze geven een goed pakket van de regels, maar het is maar één beeld van film. Geef de studenten meer beelden. En stel andere vragen: wie ben je als maker? Waarom maak je dat soort cinema?

Derdebachelorstudent: Ja, en niet alleen over je eigen werk. Er zou ook meer ruimte moeten zijn om ander werk te bekijken, films die bepaalde filosofische en politieke vraagstukken opwekken.

Masterstudent #1: Ja, zelfs in Filmanalyse ging het altijd over de drie-actstructuur. Het ging nooit over de maatschappelijke context of de positie van de maker. Al gaat dat nu wel veranderen, denk ik.

(5) RITCS. Foto: Nina de Vroome

5. De master

Wat gebeurt er in de master op het RITCS?

Alumnus #2: De master was een moeilijk jaar door COVID. Het was heel lastig om vanuit isolatie te werken. Je hoorde je docenten enkel via Skype of Zoom. Echt contact was er niet. Ook je klasgenoten verloor je uit het oog. Er waren ook niet echt masterclasses. Dus veel waarde had dat masterjaar niet voor mij. Je had gewoon veel tijd om na te denken. Na corona zag je dat veel studenten moeite hadden om terug te creëren.

Alumnus #3: Ik had een andere ervaring maar dat kwam vooral door de goede band met mijn promotor.

Jullie zitten nu in de master? 

Masterstudent #2: Ja, bijna gedaan. De waarde van de master hangt af van wat je er zelf wil uithalen. Als je echt een visitekaartje wil maken, dan kan het eventueel moeilijk worden. Voor mij was het een verlengde van mijn onderzoek. In het algemeen sta je er in de master wel alleen voor. Het draait om die ene film die je moet maken.

Masterstudent #1: Bij ons is de werking met mentoren helemaal veranderd. Wij hebben geen mentoren meer. In de plaats daarvan hebben ze een soort vakgroep opgericht, een vergadering op school met een tiental docenten en alle masterstudenten. Ruimte voor individueel mentorschap is er niet meer. Dat is toch redelijk absurd.

Alumnus #3: Ik vond dat persoonlijk mentoraat heel belangrijk. Het lijkt me eigen aan een masterproef, dat je iemand hebt die je begeleidt. Misschien kunnen externe mentoren een oplossing zijn, op zoek gaan naar makers die bij je werk aansluiten.

Masterstudent #1: Gedreven studenten gaan zelf op zoek buiten school, die zoeken dat contact dan wel op. De school neemt die klacht ook wel serieus. Ze proberen het te verhelpen maar het gaat heel traag. Ze proberen wel omkadering te voorzien. Er is bijvoorbeeld een basis materiaalpakket, als je niet tegelijkertijd met iemand anders draait tenminste. Ze proberen planningen te maken, maar omdat iedereen op zo’n ander tempo werkt, is dat moeilijk.

(6) RITCS. Foto: Nina de Vroome

6. Na de opleiding

In hoeverre zijn jullie tijdens de opleiding bezig met wat er na de opleiding zal volgen? En hoe hebben de afgestudeerden dat beleefd?

Alumnus #2: Je botst op een andere realiteit. De omkadering valt weg. Het is een lastige periode waarin je niet zo goed weet wat te doen. Dat leeft binnen de opleiding: hoe je de wereld van de school verbindt met de professionele wereld. De focus ligt altijd op de succesverhalen, maar de meeste studenten hebben een andere ervaring. Voor hen lijkt er geen plek te zijn. Wat ik wel gemist heb, is de mogelijkheid om een stage te doen, om even los te komen van het “dromerige” van de filmschool.

Masterstudent #2: Het lijkt soms dat je die filmschool moet verantwoorden aan mensen buiten de school omdat je afgeschermd blijft van een bepaalde werkelijkheid. Het is iets dat je meteen goed weet als filmstudent: de arbeidsmarkt staat niet op je te wachten. Misschien tracht je daarom zo lang in de schoolomgeving te blijven.

Alumnus #2: Het heeft iets moois, al die jaren die je hebt doorgebracht op school, dat je effectief de tijd had voor creatie én reflectie. Nu ik afgestudeerd ben, zie ik daar nog meer de enorme waarde van in.

Hebben jullie een idee hoe je na school aan de productie van een film moet beginnen?

Alumnus #2: Eerlijk gezegd niet, nee.

Alumnus #3: Ik wel ondertussen, maar dat komt vooral door mijn stage bij een productiehuis. Ook het infomoment van het VAF hielp. Eigenlijk is alle informatie beschikbaar. Alleen is het soms moeilijk om te weten te komen waar je die moet zoeken. Ook over werkstatuten krijg je geen les. Je kan bij Cultuurloket aankloppen, maar net na je afstuderen blijft het toch een wirwar. 

Masterstudent #1: Ik verwacht niet dat de school ons voorbereidt op hoe we een uitkering moeten aanvragen. Dat vind ik nogal een fatalistisch beeld van een kunstopleiding.

Alumnus #3: Nee, maar je behaalt een diploma waar je sowieso moeilijk een vaste baan mee vindt. Misschien eis ik dan eerder een soort transparantie.

Dan hebben we het weer over die spanning: is de filmschool in de eerste plaats onderwijs, een plek voor onderzoek, of moet ze je ook klaarstomen voor de arbeidsmarkt?

Alumnus #3: Veel filmstudenten eindigen in koffiebars en ik heb daar geen zin in. Het gaat inderdaad vaak over succesverhalen maar niet over de studenten die zelf aan hun weg moeten timmeren.

Derdebachelorstudent: We hebben wel een les productiefinanciering. Daar heb ik erg veel geleerd. Maar dat is meer voor de langere termijn, als je al een plek hebt gevonden als filmmaker. 

Masterstudent #1: Dat is een voorsprong die wij hebben tegenover andere scholen, dat we die kennis al hebben. 

Derdebachelorstudent: Ik vond het een een geruststelling dat het VAF met een stappenplan werkt: eerst scenariosteun, dan ontwikkeling en zo verder. Het is waarschijnlijk niet zo rooskleurig maar ik vond het een aangename vasstelling dat je het echt als een baan kan bekijken. Want ik ben inderdaad doodsbang voor als dat kader straks wegvalt.

Masterstudent #1: Het RITCS spendeert er veel aandacht aan. Hoe maak je een dossier voor het VAF? Hoe vraag je financiering aan? Hoe pitch je? Hoe vreemd het ook klinkt, dat maakt onze school uniek.

(7) RITCS. Foto: Nina de Vroome

7. Vlaams Audovisueel Fonds

Hoe kijken jullie naar het Vlaams Audiovisueel Fonds (VAF)?

Masterstudent #1: Als veel mannen die mijn dossier zullen lezen en het niet snappen.

Derdebachelorstudent: Als iets wat je naar je eigen hand moet zetten en een beetje moet bespelen.

Alumnus #3: Het hangt af van het departement. Documentaire wordt nog altijd klassiek bekeken, terwijl er meer mogelijkheden zijn bij Filmlab. Maar dan gaat het wel om veel minder geld. Maar hoe dan ook is VAF de enige optie als je nog films wil maken.

Masterstudent #1: Ik denk dat het ook gaat over wat je al verwezenlijkt hebt. Als je een uitgesproken stijl hebt, dan kan het enkel als je “erkend” bent door bijvoorbeeld het filmfestival van Cannes. Als dat niet het geval is, dan wordt er vooral naar het commercieel potentieel gekeken. Gaat de film iets opleveren? Is het voor het VAF een juiste investering?

Alumnus #3: De dossiers zijn heel belangrijk. Dat onthield ik van de infosessies van het VAF. Een dossier mag niet te lang zijn en ze moeten inzicht krijgen in wat je wil als maker.

Het is niet dat jullie denken dat het VAF geen optie is?

Meerdere studenten: Nee.

Masterstudent #1: Ik ben er wel een beetje bang voor. Het schrikt sowieso veel pas afgestudeerde filmmakers af.

De eerste kennismaking met het VAF verloopt voor veel studenten via de Wildcard-competitie. Speelde dat een grote rol in jullie opleiding?

Alumnus #1: Om even op daarnet terug te komen: op het RITCS was dat weinige dat we aangereikt kregen in verband met productie en financering wel nuttig. Maar na de opleiding blijkt het toch heel anders te zijn. Ik had geen idee wat mijn opties waren na het afstuderen. Maar als ik zie wat veel alumni nu doen, dan kan je duizend-en-een richtingen uit. VAF is niet de enige optie. Maar de succesverhalen zijn inderdaad het enige wat je hoort als je op het RITCS zit. Ik heb het geluk gehad een Wildcard te winnen en dat biedt inderdaad veel kansen. Daardoor heb ik ook het VAF beter leren kennen en dat heeft me iets positiever gestemd. Al voel je dat ze het werk ook moeten kunnen promoten als A of B. Het moet in een hokje passen.

Alumnus #3: Het blijft een bedrijf. Het moet renderen, en dat geldt evengoed voor de school. Als je op het RITCS binnenkomt, hangt er een groot uithangbord met een foto van Lize Spit. Die succesverhalen zijn belangrijk voor de identiteit van de school. Ze moeten reclame maken voor zichzelf. Als student merk je dat je daardoor wordt opgeslokt, dat je daaraan moet beantwoorden. Hetzelfde geldt voor het VAF.

Masterstudent #1: Binnen de kunstensector neemt film een vreemde positie in: als maker moet je een artistieke noodzaak voortdurend verantwoorden op een bureaucratische en commerciële manier. Natuurlijk is het goed dat je je intenties goed kan verantwoorden maar veel dingen komen ook voort uit intüitie.

Masterstudent #2: Ik vind een bepaalde rust in de wetenschap dat ik geleerd heb om films te maken op mezelf en met weinig middelen. Dat is niet ideaal, maar ik weet dat ik, als ik het wil, een film kan maken.

Masterstudent #1: Het RITCS ontkent de realiteit van filmproductie niet. De opleiding is misschien geacademiseerd maar ze bevat nog veel van een professionele vorming. Met een meer positieve kijk kan je die diversiteit ook waarderen. En zoals we al zeiden: er is veel aan het veranderen op het RITCS door een jongere generatie docenten. Al gaat dat natuurlijk traag. Ik denk dat de opleiding binnen acht jaar helemaal anders zal zijn.

Waar hopen jullie op als beginnende filmmakers?

Alumnus #1: Ik hoop dat de werking van het VAF in de toekomst voor filmstudenten of alumni transparanter wordt zodat het minder afschrikt. Daarnaast hoop ik als jonge maker dat het VAF naast grote projecten zoals langspelers ook ondersteuning kan geven aan meer kortetermijnprojecten. Ik denk dat er veel makers zijn die op andere snelheden willen werken. Alleen moet dat ook mogelijk zijn. Ik denk dat daar nog kansen liggen voor het VAF.

Derdebachelorstudent: Je hoopt op een sector met voldoende ruimte voor kleinere spelers, zonder weggeconcureerd te worden door de grotere, meer commerciële cinema. En dan heb ik het zelfs niet enkel over “nichefilms” die specifiek voor een kleiner publiek gemaakt worden maar ook de kleinere productie- en distributiehuizen, cinema’s, platforms en collectieven. De sector zou baat hebben bij een zeker vertrouwen dat films hun publiek wel vinden, hoe klein dan ook. Daarnaast heb ik ook een concretere wens: een podium voor élke afgestudeerde filmmaker. Het is jammer dat sommige masterfilms nergens worden getoond. Waarom kan er geen circuit of festival opgezet worden dat alle masterfilms toont, zonder een selectie die daaraan voorafgaat?

(8) RITCS. Foto: Nina de Vroome

  • 1In 2012 wijdde De Witte Raaf een nummer aan de ‘academisering van het kunstonderwijs’, ook te raadplegen op hun website.

Dit gesprek vond plaats op 16 augustus 2022 in Brussel.

Foto's: Nina de Vroome

ARTICLE
05.10.2022
NL
In Passage, Sabzian invites film critics, authors, filmmakers and spectators to send a text or fragment on cinema that left a lasting impression.
Pour Passage, Sabzian demande à des critiques de cinéma, auteurs, cinéastes et spectateurs un texte ou un fragment qui les a marqués.
In Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.
The Prisma section is a series of short reflections on cinema. A Prisma always has the same length – exactly 2000 characters – and is accompanied by one image. It is a short-distance exercise, a miniature text in which one detail or element is refracted into the spectrum of a larger idea or observation.
La rubrique Prisma est une série de courtes réflexions sur le cinéma. Tous les Prisma ont la même longueur – exactement 2000 caractères – et sont accompagnés d'une seule image. Exercices à courte distance, les Prisma consistent en un texte miniature dans lequel un détail ou élément se détache du spectre d'une penséée ou observation plus large.
De Prisma-rubriek is een reeks korte reflecties over cinema. Een Prisma heeft altijd dezelfde lengte – precies 2000 tekens – en wordt begeleid door één beeld. Een Prisma is een oefening op de korte afstand, een miniatuurtekst waarin één detail of element in het spectrum van een grotere gedachte of observatie breekt.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati zei ooit: “Ik wil dat de film begint op het moment dat je de cinemazaal verlaat.” Een film zet zich vast in je bewegingen en je manier van kijken. Na een film van Chaplin betrap je jezelf op klungelige sprongen, na een Rohmer is het altijd zomer en de geest van Chantal Akerman waart onomstotelijk rond in de keuken. In deze rubriek neemt een Sabzian-redactielid een film mee naar buiten en ontwaart kruisverbindingen tussen cinema en leven.