André Delvaux's final feature film, based on the novel L'oeuvre au noir (Het hermetisch zwart/The Abyss) by Belgian-born novelist Marguerite Yourcenar, tells the story of Zeno, a doctor and alchemist whose quest for knowledge takes him around 16th-century Europe. The film focuses on the end of Zeno's travels, when he has returned to Bruges to contemplate his life. Living quietly under an assumed name, he treats the sick in one of the town's religious houses. But once his identity becomes known, the church authorities put him on trial.
“Het scenario ontvouwt zich rond het personage Zénon en zijn laatste en finale terugkeer naar Brugge. Alle andere episoden van de roman werden verschoven naar korte, overbelichte flashbacks. (...) De grootsheid van het personage en van het vertoog zijn meer dan overtuigend. Er zijn grote momenten, gedragen door de acteurs (o.a. het proces, met Senne Rouffaer uit De man die zijn haar kort liet knippen), naast mooie momenten waarin het landschap de emotieve hoofdrol speelt. Er zijn ook scènes waarin de schroom leidt tot tersluikse illustraties: zodra het om lichamen gaat, verwijderen ze zich, zoals dat van Catherine, wier begeerte zonder deelgenoot blijft. Maar met het lichaam van Gian-Maria Volonte, dat bloedend en weigerachtig ouder wordt, vindt de film opnieuw aansluiting met de eerdere innerlijkheid.”
Jacqueline Aubenas1
“L'oeuvre au noir is een kleurenfilm, maar het bijzondere eraan is, dat hij in een soort zwart-wit tonaliteit werd opgenomen. Heel bewust, onderstreept Delvaux. ‘Mij stonden films van Bresson en Dreyer als voorbeelden voor ogen. Maar omdat ik niet hou van het koele en het ijzige van een Bresson, koos ik voor Dreyers aanpak’. Revelerend voor de werkwijze van de regisseur is het feit dat hij met zijn cameraman musea bezocht om de sfeer, de warmte van zijn film te bepalen. Uiteindelijk viel hun keuze op het werk van [schilder Georges de] La Tour omdat die met weinig personnages werkt en vaak slechts één lichtbron gebruikt. Dat verklaart meteen veel beeldcomposities in de film.”
Raf Butstraen2
« Une scène capitale de L'oeuvre au noire, le roman de Marguerite Yourcenar, ne figure pas dans l'adaptation cinématographique qu'en a donné André Delvaux: celle où Zenon se réveille dans les dunes, près de la mer du Nord, et se trouve pour la première fois confronté à la vision de son propre oeil – “il reconnut que ce qu'il voyait n'était autre que son oeil reflété et grossi par la loupe (...). Comme l'oeil de Dieu dans certaines estampes, cet oeil humain devenait un symbole.” Certes, les justifications ne font jamais défaut pour ne pas inclure tel ou tel épisode d'une oeuvre littéraire lors de la transposition à l'écran. Et somme toute, cette question n'est pas essentielle. Il n'empêche, la présente omission s'avère des plus troublante. Car non seulement la vision de son oeil constitue pour Zénon la révélation de son identité, mais en outre on sait combien la découverte de l'homme comme individu demeure un apport majeur de la Renaissance. Dès lors, s'attacher aux raisons de cette abscence, c'est éclairer de l'intérieur les limites du cinéma d'André Delvaux, cinéma de la peur de l'oeil et de la peur du regard. L'Oeil fait peur au cinéaste, comme dans le roman il effraie Zénon qui se croit d'abord aux prises avec un monstre. En ce sens, il est permis de voir en Delvaux le parangon d'un certain cinéma belge, aujourd'hui dominant, qui privilégie le narratif académique et volontiers désuet à l'appel fascinant mais dangereux de l'oeil de la Méduse (qu'osèrent par example filmer Luis Bunuel, Alfred Hitchcock ou Michael Powell). »
Marc Holthof3
- 1Jacqueline Aubenas, “L'oeuvre au noir,” In Marianne Thys (ed.), Belgian Cinema/Le Cinéma Belge/De Belgische Film (Gent: Ludion, 1999): 767.
- 2Raf Butstraen, “L'oeuvre au noir van Yourcenar-Delvaux,” Ons Erfdeel, 4 (1988), 613.
- 3Marc Holthof, “Delvaux André,” In Guy Jungblut, Patrick Leboutte & Dominique Païni (eds.), Une Encyclopédie des Cinémas de Belgiques (Crismée: Editions Yellow Now, 1990), 91-92.
