Mijn gefilmde leven
Over de cinema van Boris Lehman
De films die ik gemaakt heb en die niet bestaan
om enkele absurditeiten en ook enkele waarheden (en antiwaarheden) rond een bepaald idee van film te ontrafelen
Een tekst voor Valérie Pozner
Geboren in 1944 is Boris Lehman al meer dan vijftig jaar een uitzonderlijk figuur in de Belgische filmcultuur. In zijn autobiografische oeuvre brengt hij zijn eigen leven en dat van de inwoners van zijn stad Brussel in kaart. Alledaagse momenten worden door hem in scène gezet. Hij doet dit met minimale middelen, maar steeds met een doeltreffende mise-en-scène die onmiskenbaar Lehmans signatuur draagt. Zijn personage (vertolkt door hemzelf) dwaalt door de stad, verhuist, zoekt naar werk en probeert zichzelf te definiëren, zoals in de film Tentatives de se décrire (2005), waarin Lehman zijn camera gebruikt als een spiegel om zichzelf beter te kunnen zien. Deze film is tegelijk een zelfportret en een ode aan cinema en maakt deel uit van de zesdelige Babel-reeks, die gezien kan worden als zijn magnum opus. Het eerste deel, Lettre à mes amis restés en Belgique (1991) toont het dagelijks leven van Lehman, die zich voorbereidt op een grote reis naar Mexico, in de voetsporen van Antonin Artaud. Alsof zijn vertrek een bres zal slaan in zijn leven, bezoekt hij als voor de laatste keer zijn vrienden die in België zullen blijven. De ontmoetingen met stad- en landgenoten, zielsverwanten en voorbijgangers geven het beeld van een filmmaker die de mensen rondom hem tracht te vereeuwigen. Een ontmoeting wordt zorgvuldig gecomponeerd en krijgt een cinematografische vorm. Lehman benadrukt in zijn werk dat de notie van een “realiteit” zich het sterkst manifesteert wanneer die realiteit niet slechts wordt geobserveerd, maar filmisch georkestreerd. Boris Lehman zoekt naar een realiteit die hij niet vindt in de werkelijkheid, maar in de cinematografische fictie.
Lehmans films zijn niet los te denken van zijn persoon. Hij maakte bijna vijfhonderd films, die hij altijd persoonlijk voor zijn publiek presenteert. Of het nu in een cinemazaal is of in een huiskamer, steeds bedient hij zelf de filmprojector die zijn werk en zijn wezen doet verschijnen.
Zijn filmpraktijk is zowel middel als doel; de scheiding tussen maken en doormaken vervaagt tot het onduidelijk is waar de verschijning overgaat in het zijn. De verwevenheid tussen de privésfeer en het werk als filmmaker heeft als resultaat dat een ontmoeting met een vriend enerzijds een articulatie van een filmische geste wordt, maar anderzijds ook dat de conversaties over cinema onverwacht intiem aanvoelen. In Mes entretiens filmés wisselt hij van gedachten met bevriende filmmakers zoals Johan van der Keuken, Jean Rouch, Robert Kramer en Henri Storck, maar ook met een dichter, een psychoanalist of een schilder.
De uitwisselingen tussen hem en zijn collega’s resulteerden geregeld in samenwerkingsverbanden. Zo werkte hij met Storck samen aan onder andere Fêtes de Belgique (1970-1971), een reportage in tien luiken over Belgische volksfeesten, en assisteerde hij Chantal Akerman tijdens de draaiperiode van Jeanne Dielman, 23 quai du commerce, 1080 bruxelles (1975).
Net zoals zijn land nooit voltooid is en het Justitiepaleis in het hart van de hoofdstad als een moderne toren van Babel eeuwig in de steigers blijft staan, zo tracht Boris Lehman onvermoeibaar te achterhalen wie hij is, welke relatie hij heeft tot anderen en bovenal tot de cinema in een oeuvre dat zich uitbreidt, dat aan zichzelf refereert en waarvan de voltooiing steeds opnieuw wordt uitgesteld. Zo verzucht hij in Babel: “De onmogelijkheid om deze film te maken, om deze film af te maken. De onmogelijkheid om te leven zonder deze film te maken.”
In de tientallen jaren die zijn films bestrijken, zien we hoe hijzelf veranderingen doormaakt, hoe hij zich als autonome filmmaker handhaaft in de filmcultuur van zijn tijd, maar ook hoe Brussel en België steeds van gedaante veranderen. In de achtergrond van zijn persoonlijke geschiedenis worden we deelgenoot van het tijdsgewricht waarin zijn leven zich afspeelt.
Niet lang na de voltooiing van zijn studies aan de Brusselse filmacademie INSAS richtte hij het productiehuis Dovfilm op, om zijn eigen films te kunnen produceren. Op deze manier kon hij volledige controle houden over de productie en de samenwerking met zijn filmploeg. Daarnaast werkte hij tussen 1965 en 1982 in een rehabilitatiecentrum voor mentaal zieken, waar hij cinema als therapeutisch medium inzette. Ten slotte was hij ook actief als filmcriticus voor filmtijdschriften als Cahiers du Cinéma en Trafic.
Dit dossier geeft een beeld van de filmmaker Boris Lehman door een selectie van teksten te presenteren waarin hij zijn eigen filmpraktijk onder woorden brengt, maar ook zijn licht werpt op die van anderen. Zo spreekt uit zijn tekst over Chantal Akerman een vriendschappelijke genegenheid en maakt hij een persoonlijke nota over het werk van Jean-Daniel Pollet. Daarnaast bevat het dossier enkele teksten die voortkwamen uit ontmoetingen met hem.
Nina de Vroome