Te midden van het einde van de wereld
Veel goede filmmakers in dat kleine land (Portugal). Vandaag brengen António Reis en Margarida Cordeiro ons met Ana een somptueuze bespiegeling.
Niets is verloren. Buiten de steeds weer platgetreden wegen van de media en de opgeklopte aanmaningen van ingeblikte en voorgekauwde films, komt men nog enkele meteoren tegen. Een per jaar, dat is niet slecht. Het jaar 1982 was dat van Sayat Nova van Paradzjanov, 1983 zou weleens, in de categorie flitsende verrassingen, het jaar van Ana kunnen zijn. Niet te klasseren, de tweede langspeler van António Reis en Margarida Cordeiro, prachtig de reis in die wereld vol gaten van onze gewaarwordingen, tussen de nauwkeurigheid van de droom en de onnauwkeurigheid van het ontwaken, alles binnen de duizeling van het heden. Ze zijn misschien niet talrijk genoeg meer, de films die zin doen krijgen om verrukt te prevelen: “Waar ben ik?”. Minder wegens de vrees om verloren te zijn, verdwaald, eerder om de emotie van de slaper terug te vinden, die bij het ontwaken niet meer weet welk shot hij verlaat, in welk shot / ‘bed’ hij net heeft geslapen, in welke wereld hij ontwaakt. Om de dankbaarheid tegenover dat moment van desoriëntatie en het genot te kunnen zeggen: “Waar ben ik?”, een archaïsche formulering voor een archaïsch gevoel. Om het werkwoord ‘zijn’ dat die overschatte kleine naam, ‘ik’, voorafgaat. Om het ontwaken.
Waar bevinden we ons dan in Ana? In Portugal, aangezien de filmmakers Portugees zijn. Maar dat kleine land is nog te groot. In het noorden van Portugal, in de streek van Miranda do Douro, waar Reis en Cordeiro enkele jaren geleden al die andere prachtige en niet te klasseren film die Trás-os-Montes heet, hebben gefilmd. Daar en nergens anders. Daar en overal anders. Want de kracht van Ana, die van tevoren alle gemakzuchtige classificaties ontmoedigt, is precies dat. Het is lang geleden dat een film ons er met zo’n vanzelfsprekendheid aan heeft herinnerd dat cinema tegelijkertijd een kunst van het singuliere en van het universele is, dat beelden zoveel beter drijven wanneer zij hun anker ergens hebben uitgeworpen. Ana-fictie? Ana-documentaire? Dat onderscheid is werkelijk te grof. Gedocumenteerde fictie? Zelfs niet. Fictie, dat is zich te midden van de wereld plaatsen om een verhaal te vertellen. Documentaire, dat is naar het einde van de wereld gaan om niet te moeten vertellen. Maar er is fictie in het document zoals er insecten zijn in fossiele rotsen en er is documenteren in fictie wegens het simpele feit dat de camera (die er immers niets aan kan doen?) overal waar men haar plaatst hetgeen registreert wat men voor haar plaatst. Ana-einde van de wereld! Ana-midden van de wereld? Er is een zonderlinge scène in de film. In het familiale huis waar Ana woont (en waar ze zal sterven), praat een man (haar zoon) onophoudelijk, zoals een academicus die op vakantie zijn cursus van na de zomervakantie wil uitproberen op een publiek dat hem vertrouwd is. Hij praat over hetgeen hij kent: vreemde vergelijkingen tussen zijn land (dat gedeelte van Portugal) en het oude Mesopotamië, tussen twee vissersculturen, twee manieren van zich in het water voort te bewegen. “Wat is Mesopotamië?”, vraagt een kind. De vader zou kunnen zeggen: het is naast de deur. De filmmakers zouden kunnen zeggen: het is het volgende shot. Al in Trás-os-Montes werd dezelfde vraag gesteld (door een ander kind): “Waar is Duitsland?”, vroeg het aan zijn uitgeweken arbeidersvader. Daar, zei de man. En men voelde zeer goed dat voor het kind ‘daar’ vlakbij begon, bij de eerstvolgende bocht van de rivier. Het was het einde van de wereld en te midden van de wereld. Het was een kind. En in Ana, op het moment dat Reis – offscreen – een gedicht van Rilke voorleest over het shot van de zieke, kleine jongen die onrustig slaapt, is dat geen aanstellerij, het is de idee van de dichter (Reis heeft gedichten geschreven, ze werden gepubliceerd) dat er verzen te vinden zijn in het ondermaanse. Dichterbij gebracht, omvattend, verstrengeld. En dat cinema nog altijd voldoende lokaal (en niet provinciaal) en voldoende universeel (en niet Esperanto) is om ze te laten verschijnen. Dat is waarom Ana weleens in de war zou kunnen brengen: door de kleur van de Eufraat in de Douro te mengen, doet ze ons werkelijk het oosten verliezen.
Een film van dichters, maar ook van geologen, antropologen, sociologen, van alle -logen die men maar wil? Reis en Cordeiro zijn Portugees, maar niet van Lissabon (dat is een al te provinciale hoofdstad), zelfs niet van Porto, ze zetten hun films stevig neer in dat noorden van Portugal waar de toeristen nooit komen (imbecielen, ze haasten zich in kudden richting de Algarve). Prachtige landschappen en woestenijen die men moet zien als weelderige ruïnes. Platteland dat gefilmd is als een stad. In Ana hebben de bomen, de wegen, de stenen van de huizen bijna een naam. Alles is kruispunt, niets is anoniem. De film is een vreedzaam tumult, het geluid van de wind doet de shots wegvloeien en terugvloeien zoals een zee. Er is leegte in het hart van de veelheid aan indrukken zoals er leegte is in dat gedeelte van Portugal. De films van Reis en Cordeiro nemen akte van een merkwaardige situatie, veroorzaakt door de exodus: de mannen zijn vertrokken, de kinderen zijn overgeleverd aan hun spelletjes en de ouderen aan het bewaken van de huizen. Het ouderlijk toezicht over de kinderen ontbreekt, er is het waken van de grootouders, een spel van tersluikse en tedere, verwonderde en ernstige blikken.
En het verhaal? Er is er een, als men het wil. Maar men is niet verplicht het te willen. Ana is de naam van een oude vrouw, overgebleven in het huis, rechtop als een embleem. Haar gelaat is gegroefd en trots, haar lichaam is zwaar en waardig. Ana is een beetje meer dan een grootmoeder en een beetje minder dan een symbool. Vooral niet het symbool van de bodem of de wortels. Ana is ook een vrouw en ze wordt ziek. Maar eigenlijk laat ze zich niet vloeren. Er is een bewonderenswaardig moment waar ze, gekleed in een brede mantel omzoomd met hermelijnbont, het veld oversteekt met de gedempte sierlijkheid van een personage van Murnau. Het Magnificat van Bach dat we dan horen is helemaal in overeenstemming met de schoonheid van haar tred. De oude vrouw, vanop de rug gezien, roept een naam: Miranda! Het bloed komt uit haar mond, ze bekijkt haar rood geworden handen, ze weet dat ze gaat sterven. Miranda is de naam van het dichtstbijzijnde kleine dorp en de naam van een verdwaalde koe die we terugvinden in het volgende shot. Er zijn altijd verschillende antwoorden op een woord. Er is het gevaar om, eenzaam roepend, te sterven op het platteland. Maar steeds: de poëzie.
Deze tekst werd in het Frans gepubliceerd in Libération op 8 juni 1983.
Beeld uit Ana (António Reis & Margarida Cordeiro, 1982)