Op weg naar een sociale cinema
Presentatie van À propos de Nice
Uiteenzetting door Jean Vigo in Théâtre du Vieux-Colombier in Parijs, op 14 juni 1930, ter gelegenheid van de tweede vertoning van de film.
U heeft het bij het rechte eind dat we Amerika niet samen zullen ontdekken. Ik zeg dit om meteen de juiste betekenis te duiden van de woorden op het stukje papier dat men u gegeven heeft, als een belofte van meer.
Het gaat vandaag niet over het onthullen van de sociale cinema, noch wil ik het in een formule versmoren, maar eerder over het opwekken van jullie latente behoefte om vaker goede films (filmmakers, vergeef me dit pleonasme) te bekijken, die de samenleving en haar verhoudingen tot individuen en dingen behandelen.
Want, ziet u, cinema lijdt meer onder een gebrekkig denken dan onder een volledige afwezigheid van denken.
In de cinema bejegenen we onze geest met een verfijning die de Chinezen gewoonlijk voorbehouden aan hun voeten.
Met als voorwendsel dat de cinema gisteren geboren is, doen we alsof we baby’s zijn, zoals een vader die brabbelt opdat zijn kindje hem beter zou kunnen begrijpen.
Een camera [appareil de prise de vues] is per slot van rekening geen luchtpomp om leegte te creëren.
Zich richting een sociale cinema begeven, betekent instemmen met het ontginnen van een mijn aan onderwerpen die door de werkelijkheid eindeloos wordt hernieuwd.
Betekent zich bevrijden van twee paar lippen die er 3000 meter over doen om één te worden en bijna even lang om zich los te maken.
Betekent het vermijden van de overdreven artistieke subtiliteit van een pure cinema en een super-navel beschouwd vanuit een standpunt, weer een ander standpunt, steeds weer een ander standpunt, een super-standpunt; de techniek om de techniek.
Betekent zich bevrijden van de idee dat cinema a priori stom moet zijn, klank voortbrengend als een lege kruik, 100 procent sprekend zoals onze afgedankte oorlogsveteranen, in reliëf, in kleur, met geur, etc.
Want waarom verplichten we, op een ander gebied, een schrijver niet om ons te zeggen of hij, om zijn laatste roman te schrijven, een ganzenveer of een vulpen gebruikte?
Dit zijn waarlijk kermissnuisterijen.
Cinema wordt immers geregeerd door de wetten van kermiskramers.
Zich richting een sociale cinema begeven, betekent simpelweg instemmen met iets te zeggen en met het oproepen van andere echo’s dan de boertjes van deze dames en heren die naar de film gaan om hun eten te verteren.
Op die manier zouden we misschien het schoolmeesterachtige pak slaag kunnen vermijden dat Meneer Georges Duhamel1 ons in het openbaar verkoopt.
Ik had vandaag graag Un chien andalou geprojecteerd. Hoewel het een innerlijk drama is, uitgewerkt in de vorm van een gedicht, presenteert het desalniettemin, volgens mij, alle kwaliteiten van een film met als onderwerp de sociale orde.
Meneer Buñuel heeft zich ertegen verzet en wel om dezelfde redenen die me ertoe aanzetten jullie À propos de Nice te tonen en jullie de film zelf te presenteren.
Ik betreur het, want Un chien andalou is op alle vlakken een sleutelwerk: de trefzekerheid van de mise-en-scène, de slimme belichting, de perfecte kennis van visuele en ideologische associaties, de solide droomlogica, de bewonderenswaardige confrontatie van het onderbewuste en het rationele.
Ik betreur het vooral, omdat, vanuit de sociale invalshoek bekeken, Un chien andalou een precieze en moedige film is.
Staat u mij toe, en passant, u er op te wijzen dat dit een erg zeldzaam genre film is.
Ik heb meneer Luis Buñuel maar één keer ontmoet en maar voor tien minuten, er was geen sprake van het scenario van Un chien andalou. Ik zal jullie er dus met meer vrijheid over spreken. Natuurlijk, mijn verklaringen zijn louter persoonlijk. Misschien benader ik de waarheid, zonder twijfel zal ik dwaasheden uitkramen.
Om de betekenis van de titel van deze film te begrijpen, is het noodzakelijk erop te wijzen dat meneer Buñuel een Spanjaard is.
Een Andalusische hond huilt, wie is er dus dood?
Onze karakterloosheid, die ons alle monstruositeiten doet aanvaarden gepleegd door de op aarde geworpen mensen, wordt zwaar op de proef gesteld wanneer we op het scherm de aanblik van het door een scheermes in twee gesneden oog van een vrouw niet kunnen verdragen. Zou dit tafereel afschuwelijker zijn dan dat geboden door een wolk die een volle maan sluiert?
Zo is de proloog: we moeten toegeven dat hij ons niet onverschillig kan laten. Het garandeert ons dat het in deze film gaat om het kijken met een ander oog dan ons doorsnee oog, als ik het zo mag stellen.
Gedurende de hele film schudt dezelfde knuist ons door elkaar.
We kunnen vanaf het eerste beeld zien, bij de aanblik van een te snel opgeschoten kind op een fiets op straat, het stuur vrij, de handen op de dijen, sliertjes van witte stof een beetje overal als zovele vleugels, we kunnen zien, zeg ik, dat onze oprechtheid die naar lafheid neigt, worstelt met de wereld die wij aanvaarden (men krijgt de wereld die men verdient), deze wereld van overtrokken vooroordelen, zelfverloocheningen, en triest-romanesk berouw.
Meneer Buñuel is een goed schermer die de dolkstoot in de rug niet kent.
Een schop tegen de macabere ceremoniën, tegen het ultieme toilet van een schepsel dat er al niet meer is en waarvan enkel het stof rust in de holte van het bed.
Een schop tegen het sadisme, waarvan naïeve nieuwsgierigheid de meest vermomde vorm is.
En laten we een beetje aan de touwtjes van de moraal trekken die we ons als een strop om de hals doen. Laten we even kijken wat er aan het einde is.
Een kurk, hier heb je tenminste een gewichtig argument.
Een bolhoed, arme bourgeoisie.
Twee broeders van de École chrétienne2 , arme Christus?
Twee vleugelpiano’s, volgepropt met bedorven kadavers en uitwerpselen, arme sentimentaliteit.
Ten slotte, de ezel in close-up, we hadden het verwacht.
Meneer Buñuel is buitengewoon.
Schande aan diegenen die tijdens de puberteit gedood hebben wat ze zouden kunnen zijn, en die ernaar zoeken langsheen het bos en de staking, waar de zee onze herinneringen en ons berouw afwijst, tot het opdrogen van datgene wat ze zijn met de komende lente.
Cave canem ... Pas op voor de hond, hij bijt.
Dit alles om een te droge analyse te vermijden, beeld per beeld, wat een onmogelijke zaak is voor een goede film, waarvan men de brute poëzie moet respecteren, en enkel in de hoop u de zin te geven om Un chien andalou te bekijken of te herbekijken.
Zich richting een sociale cinema begeven, dat is dus de cinema verzekeren van een onderwerp dat de interesse aanwakkert; van een onderwerp dat vlees eet.
Maar ik zou u graag onderhouden over een sociale cinema die meer gedefinieerd is, en die mij nauwer aan het hart ligt: over de sociale documentaire of meer precies de gedocumenteerde zienswijze [point de vue documenté].
Binnen dit uit te kammen gebied, bevestig ik dat de camera [appareil de prise de vues] koning is, of althans president van de Republiek.
Ik weet niet of het resultaat een kunstwerk zal zijn, maar waarvan ik zeker ben, is dat het cinema zal zijn. Cinema, in die zin dat geen enkel kunstwerk, geen enkele wetenschap zijn taak kan vervullen.
De Meneer die sociale documentaires maakt is een man die slank genoeg is om door het sleutelgat van een Roemeens slot te kruipen, die in staat is om prins Carol3 in zijn nachthemd te filmen, toegegeven, als dat tafereel überhaupt aandacht verdient. De Meneer die sociale documentaires maakt is een kerel klein genoeg om post te vatten onder de stoel van de croupier, grote god van het Casino van Monte Carlo, wat, u mag me geloven, niet gemakkelijk is.
Die sociale documentaire onderscheidt zich van de documentaire tout court en van het wekelijkse bioscoopjournaal door de zienswijze die de auteur daarin ontwikkelt.
Die documentaire eist dat men positie inneemt, omdat die de puntjes op de i zet.
Als die geen kunstenaar betrekt, betrekt die ten minste een mens. Dit is de moeite waard.
De camera [appareil de prise de vues] zal gericht worden op datgene wat als document moet beschouwd worden, en dat geïnterpreteerd zal worden, in de montage, in de hoedanigheid van document.
Natuurlijk kan het bewuste spel niet getolereerd worden. Het personage zal verrast geweest zijn door het apparaat, zo niet moet men afzien van de ‘documentaire’ waarde van zo’n cinema.
En het doel zal bereikt worden als men er in slaagt om de verborgen reden van een geste te onthullen, om de innerlijke schoonheid of zijn karikatuur los te weken van een willekeurig en banaal persoon, als men er in slaagt om de geest van collectiviteit aan het licht te brengen doorheen één van haar louter fysieke manifestaties.
En dat met zo’n kracht, dat de wereld, die we voorheen onverschillig voorbijschreden, zich voortaan aan ons zal presenteren ondanks zichzelf, voorbij zijn uiterlijke verschijningen. Deze sociale documentaire zal onze ogen moeten opentrekken.4
À propos de Nice is niet meer dan een bescheiden klad van zo’n cinema.
Doorheen de vertolking van een stad met haar veelbetekenende verschijningsvormen is men in deze film getuige van het proces van een bepaalde wereld.
Inderdaad, zodra de atmosfeer van Nice en de aard van het leven dat men daar leidt – en elders, helaas – geschetst is, neigt de film naar de veralgemening van lompe feestelijkheden, ondergebracht onder het teken van het groteske, van het vlees en de dood, die de laatste stuiptrekkingen zijn van een samenleving die zichzelf vergeet tot ze je doet walgen en je medeplichtig maakt aan een revolutionaire oplossing.
- 1Georges Duhamel (1884-1966) was een van de oprichters van L’Abbaye de Créteil en een toneelschrijver wiens werk vaak werd opgevoerd door Georges Pitoeff. Duhamel had net Scènes de la vie future (1930) gepubliceerd waarin hij de draak stak met iedereen idioot genoeg om in cinema te werken.
- 2De École chrétienne is een liefdadigheidsinstelling die zich bezighoudt met de scholing van arme kinderen.
- 3Carol II van Roemenië: vermoedelijk een referentie naar de liefdesschandalen waarvoor hij bekend stond.
- 4De uitdrukking ‘dessiller les yeux (à quelqu’un)’ betekent niet enkel ‘iemands ogen openen’, maar ook ‘iemand onttoveren’.
Voetnoten 1, 2 en 4 komen uit Stuart Liebmans Engelse vertaling gepubliceerd in French Film Theory and Criticism - A History / Anthology 1907-1939 - Volume II: 1929-1939 (onder redactie van Richard Abel).
Met veel dank aan Veva Leye en Nefertari Vanden Bulcke
Beelden uit À propos de Nice (Jean Vigo & Boris Kaufman, 1930)