De odyssee van een film
Openingsrede van Marcelle Dumont, schrijfster van de dialogen van Le chantier des gosses en echtgenote van Jean Harlez, bij de galavoorstelling van de film in het Palais des Congès op 30 september 1970.
Het is voor mij niet eenvoudig om me de lange geschiedenis van Le chantier des gosses voor de geest te halen. Ze vloeit dikwijls over in de mijne, de onze, aangezien ik de vrouw ben van Jean Harlez. In 1956 vatte Jean het plan op om met eigen middelen een langspeelfictiefilm te draaien in een volkswijk. Hij wou gebruik maken van de (omgeving van de) Marollen als decor en de wijkbewoners als acteurs om het verhaal te vertellen van een groep kinderen die een braakliggend terrein uitkiezen als ontmoetings- en speelplaats.
Jammer genoeg verdrijft de vernieuwing van de wijk hen van het terrein, net zoals ze de bewoners van de oude gebouwen die gesloopt zullen worden verjaagt en het lawaai van de werf de bevolking hindert. De kinderen, weggejaagd door de landmeters, laten zich echter niet kisten. Ze nemen wraak, zuiver symbolisch, want men houdt de vooruitgang niet tegen met slingers en katapulten.
Verbannen naar de straat halen de kinderen streek na streek uit. Tegelijkertijd verrijzen de gebouwen op ‘hun’ terrein, waar de nostalgie hen telkens weer naar terugbrengt. Ze kunnen niet weerstaan aan de lokroep om er te gaan spelen. Een ongeluk van een van hen zorgt ervoor dat ze zich de woede van hun ouders en de autoriteiten op de hals halen, maar wie denkt eraan hen een andere ontmoetingsplaats te geven dan het hok dat ze eigenhandig hebben gebouwd?
Het draaien van Le chantier des gosses startte goed voor Jean. Hij kon beginnen met het enthousiasme, de wil om te slagen en de sympathie van de bewoners. De pers had lucht gekregen van zijn projecten en op 1 april 1956 wijdde Paul de Swaef in Germinal een reportage aan hem. Op zijn beurt toonde Paul Davay in het Journal des beaux-arts belangstelling voor wat hij de eerste Belgische neorealistische film noemde.
Soms alleen, soms geholpen door Claude Gabriels, begon Jean zijn verlangens aan de realiteit te toetsen. Om in de donkere interieurs te kunnen filmen moesten er speciale elektriciteitsmeters worden geïnstalleerd, moest er op daken worden geklommen om kabels aan te brengen, moest de camera geplaatst worden in kleine kamertjes waarin je je niet kon bewegen. Vervolgens moest het scenario worden uitgelegd aan de acteurs die hun tekst mochten improviseren. Dat verliep allemaal niet slecht maar de problemen begonnen wanneer we de acteurs terug moesten zien voor het vervolg van het filmen. We dachten dat de grote vakantie de uitgelezen gelegenheid zou zijn om de kinderen bijeen te brengen. Maar we kwamen bedrogen uit, aangezien het merendeel van de kinderen naar de vakantiekolonie vertrok.
Eindelijk mét geluid!
Toch konden we de moeilijkheden van de draaiperiode na twee jaar inspanningen achter ons laten. Maar op het moment dat we zouden beginnen met de film van geluid te voorzien, hadden we geen cent meer over. De contacten met distributeurs hadden niets opgeleverd. Een van hen suggereerde enkele scènes in een goktent en scènes met kinderlijke erotiek, een andere zei: “Jullie film is droevig”. Het was ondertussen namelijk 1958 en België koketteerde met de bezoekers van de Expo, het was niet slim om de keerzijde van de medaille te tonen. Deze film, die Jean bloed, zweet en tranen had gekost, bleef in de kast. Het zou een geweldige gemiste kans blijven, voilà!
Het voornemen van de filmdienst van het Ministerie van nationale opvoeding om bepaalde delen van de film te verwerven ter illustratie van moraallessen stelde alles weer ter discussie. Aangezien Jean de mogelijkheid kreeg correct geluid op te nemen voor een deel van zijn film kon hij de drang niet weerstaan om de film eindelijk met geluid uit te brengen, in zijn geheel, zoals hij voor ogen had gehad.
Het gala van deze avond is er gekomen dankzij de Brusselse C.R.E.O. en het enthousiasme en de inzet van zijn secretaris, Dr. L. Denonne. De filmmaker wil hen hartelijk danken. Dankzij hen kan hij met plezier voor de eerste keer aan het publiek, en eerst aan zijn vrienden, een film tonen die hem dierbaar is omdat hij een bepaalde periode van zijn leven weergeeft én omdat hij getuigt over de oude stadswijken, verscheurd tussen de noodzaak om te evolueren en de noodzaak om de mens te respecteren.
Marcelle Dumont
Le chantier des gosses is geen regionalistische film. U zult geen werk te zien krijgen dat is gewijd aan de mythe van de Marollen, maar een film gedraaid in een volkswijk, die zich om het even waar zou hebben kunnen afspelen, in Molenbeek, Anderlecht, Luik of in de mijnwerkerswijken van de Borinage en Charleroi.
Deze tekst verscheen oorsponkelijk als ‘L’odyssée d’un film’ in het programmaboekje voor de galavoorstelling van Le chantier des gosses in Palais des Congrès op 30 september 1970.
Met dank aan Marcelle Dumont, Jean Harlez, Raf Wollaert en Philippe Branckaert (Nova Cinema)
Deze tekst verschijnt in het kader van Seuls: Le chantier des gosses, morgen om 19:30 op Sabzian. Meer informatie over het evenement vindt u hier.