Passage: Adrian Martin
Onwerkelijk
De woorden vallen in de stroom van een ruimere zin, een ruimer punt. Ze staan tussen haakjes. Is dat waarom – bij mijn weten – niemand ze ooit heeft geciteerd? Ze zijn gewijd aan Alfred Hitchcocks Marnie (1964) en komen uit Raymond Bellours belangrijke tekst “Énoncer” uit 1977, die later werd opgenomen in de bundeling L’Analyse du film. Ik las ze voor het eerst – in een Engelse vertaling van Bertrand Augst en Hilary Radner voor een vroeg nummer van het Amerikaanse feministische tijdschrift Camera Obscura – toen ik achttien was. En ik bleef de woorden daarna meer dan twee decennia lang citeren – in klaslokalen, in artikels, op conferenties:
... die onwerkelijke film die we film noemen ...
Pas na vele jaren, toen ik een voetnoot moest plaatsen bij deze prachtige zinswending, realiseerde ik me dat ik het fout had! Het is “dat onwerkelijk werkelijke dat we film noemen”, niet “die onwerkelijke film”. Wat, als je er even over nadenkt, iets logischer klinkt. Mijn verstand – of mijn geheugen – had het paradoxale woordspel met werkelijk veranderd in een dubbel spel met het woord film.
Ik ben gehecht aan mijn persoonlijke, aangepaste, onjuiste versie omdat die op dat moment voor mij iets betekende – iets zei. In mijn formulering kreeg film een dubbele betekenis die in het Engels gebruikelijk is: er is de film die door camera’s en projectoren loopt; en er is de film die een oppervlak bedekt, zoals een “dunne film stof” op een ongepoetste tafel. De twee betekenissen roepen in combinatie een merkwaardig fenomeen op: cinema (film) als iets dat zich verspreidt en je bewustzijn omhult, bedekt als lava. Niet één film maar alle film, film als medium. Die onwerkelijke film.
Maar wat zei Bellour nu echt? De volledige zin waarin zijn réel irréel zijn nederige intrede maakt, blijkt lastig voor toekomstige vertalers; ik ben vandaag niet helemaal tevreden over de vertalingen van Augst/Radner uit 1977 of Constance Penleys revisie uit 1990 – beide versies schrappen de haakjes (en meerdere komma’s) en lijken wat onzeker over de subject-objectrelaties die hier aan de orde zijn. Ik stip aan dat de omwisselbaarheid van bijvoeglijke en zelfstandige naamwoorden in het Frans impliceert dat le réel irréel hier ook het het werkelijk onwerkelijke zou kunnen betekenen! Hier is mijn poging, gebaseerd op mijn illustere voorgangers, maar met mijn uiterste best om het origineel zo precies mogelijk recht te doen:
It is in delegating a look that he clearly never relinquishes (since the camera never stops showing, constituting, shot by shot, that unreal real we call film) that the director, here, takes on the position of enunciator.
[Door het delegeren van een blik die hij uiteraard nooit afstaat (aangezien de camera nooit ophoudt, shot na shot, dat onwerkelijk werkelijke dat we film noemen te tonen, te vormen), bevindt de regisseur zich hier in de positie van de zender.]
Dit is het origineel:
C’est de déléguer un regard qu’il ne cesse évidemment d’exercer (puisque la caméra n’en finit jamais de montrer, de constituer, plan par plan, ce réel irréel qu’on appelle film) que le metteur en scène, ici, se trouve en position d'énonciateur.
De paradox die Bellour opperde is nog beter dan de mijne. Hij heeft het concept van het onwerkelijk werkelijke waarschijnlijk niet uitgevonden; het wordt nu eens toegeschreven aan Henri Michaux (wiens verzamelde werken Bellour samenbracht voor Pléiade) en dan weer aan Georges Perec. Maar het was tussen de pagina’s van Bellours artikel dat het idee me met volle kracht trof.
Laat me duidelijk zijn. Bellours tekst is een geweldige analyse van Marnie, maar niet specifiek Marnie werd voor mij in deze passage verhelderd. Het was die onwerkelijkheid – de onwerkelijke film of, zoals ik nu weet, het onwerkelijk werkelijke – die mij in een flits een hele filmtheorie toonde, een frisse benadering van het medium in zijn geheel. Een ethiek, bijna, van de waardering van film.
Film is het onwerkelijk werkelijke. Zoveel critici en theoretici hebben geprobeerd die paradox te formuleren, op hun eigen heerlijke manier – Gilberto Perez, bijvoorbeeld, toen hij zijn eerste belangrijke boek in 1998 The Material Ghost noemde. Iets is concreet werkelijk in cinema (via de camera, voor Bazin of Daney) en heel veel ervan is onwerkelijk, kunstmatig, bewerkt, hertekend en opnieuw gevormd. Nog preciezer: cinema is (voor ons toeschouwers) zowel document als droom, geschiedenis als hallucinatie, spoor als fantoom. We zitten eeuwig gevangen tussen de horens van een schitterend dilemma: dat onwerkelijk werkelijke dat we film noemen.
Beeld uit Marnie (Alfred Hitchcock, 1964)
In haar nieuwe rubriek Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.