“People have withdrawn”

Milestones: een inleiding

Milestones (John Douglas, Robert Kramer, 1975)

1975, het jaar waarin Robert Kramers en John Douglas’ Milestones verschijnt, is een schakeljaar in de Amerikaanse geschiedenis. In 1976 zou de Democraat Jimmy Carter de presidentsverkiezingen nipt winnen, na acht jaar Republikeinse dominantie. Hij triomfeerde met een smalle meerderheid en een noodlijdende economie, onstabiel door inflatie, oliecrisissen en handelsoorlogen. Carters verkiezing werd gezien als een welgekomen rechtzetting van de rechtse hegemonie onder Richard Nixon en Gerald Ford vanaf 1968. Na zijn verkiezing nodigde hij een groep vooraanstaande Amerikaanse intellectuelen uit in het Witte Huis om een licht te werpen op de zogenaamde “beschavingscrisis” van Amerika. Volgens Carter waren de Amerikanen levensmoe, futloos, verslaafd aan consumptie. Hun engagement was opgedroogd en na Vietnam en Watergate leek de staat hun groots, afstandelijk en onaantastbaar. Een paar maanden voordien had de zogenaamde Trilateral Commission – een groep van academici, specialisten en regeringsadviseurs – een rapport opgesteld over de “bestuurbaarheidscrisis van de democratie”, met waarschuwingen over inflatie, oncontroleerbare schuldenplafonds en doorgedreven automatiseringsprocessen. 

Carters diagnose was des te pittiger aangezien Amerika er tien jaar eerder zo anders had uitgezien. Na 1958 had de Amerikaanse burgerrechtenbeweging de ene overwinning na de andere geboekt: de Civil Rights Act van 1958, een tweede van 1964, de Voting Rights Act van 1964 en tenslotte de Fair Housing Act van 1968. De meeste werden ondertekend door een Democratische president die zelf uit het zuiden kwam – Lyndon B. Johnson – en zichzelf als erfgenaam van Roosevelts New Deal zag. Het was een plotse ommekeer geweest. Tot midden jaren vijftig golden in het Amerikaanse Zuiden nog segregatiewetten en telde de Democratische partij als partij van de “blanke suprematie”. Johnson maakte zijn draai onder druk van een wijd front aan sociale bewegingen. De burgerrechtenbeweging had eind jaren vijftig op geweldloos protest geïnsisteerd, maar werd daarmee vaak buitenspel gezet door radicalere actoren: de Black Panthers, rebelse militairen, rode terroristen en stakende vrouwen. In 1964 zetten zwarte activisten hele buurten van Detroit en andere steden in vuur en vlam. Op campussen groeide het verzet tegen de dienstplicht. Organisaties als SDS (Students for a Democratic Society) drongen met manifesten als het Port Huron Statement aan op een ommekeer binnen de Amerikaanse arbeidersbeweging. Terwijl Martin Luther King begin jaren zestig nog geweldloos verzet predikte – zoals bij de busboycot in Montgomery, met hulp van Rosa Parks – schaarde hij zich in de loop van het decennium steeds vaker achter de stakende arbeiders en kwam openlijk naar buiten als criticus van de Vietnamoorlog. 

Het tij keerde snel voor de rebelse generatie. In 1968 werd Martin King vermoord en won Republikein Richard Nixon de verkiezingen. Nixon voerde campagne met een racistisch getint programma van “normen en waarden” dat de orde zou herstellen op Amerikaanse campussen, communisten zou verbannen uit de politiek en het christelijke karakter van de natie zou benadrukken. In 1969 beëindigden Charles Manson en zijn sekte het oude Hollywood met hun brutale moord op de actrice Sharon Tate. “Dit is hoe beschavingen sterven”, stelde Nixon zelf. Als respons beloofde de toenmalige gouverneur van Californië, Ronald Reagan, gebalde repressie. “Als het een bloedbad vergt,” zo stelde hij, “dan zullen we doen wat we moeten doen.” Meer dan tien jaar later werd hij zelf president en consolideerde zo de nieuwrechtse contrarevolutie.  

In 1974 was de “storm uit het paradijs” van de jaren zestig dus al gaan liggen. Carters beschavingscrisis oogde anders dan die van Nixon: algemene apathie, narcisme, overdreven zelfwaan. De Amerikaanse cultuurcriticus Christopher Lasch, een van de genodigden op Carters gelegenheid, omschreef het als “een terugtrekking uit het politieke leven tout court”. Lasch zou later bekendheid vergaren met zijn boek The Culture of Narcissism (1979) en The Minimal Self (1982) en gold als een van de doemprofeten van het decennium. “Amerika”, zo stelde hij midden jaren zeventig, “lijkt niet alleen de jaren zestig, de rellen, Nieuw Links, de onrust op de campussen, Vietnam, Watergate en het presidentschap van Nixon te willen vergeten, maar zijn hele collectieve verleden.” In eenzelfde trant stelde de historicus Adolph Reed dat er “achter de verzetsbewegingen van zwarten, vrouwen, studenten, Latino’s, homoseksuelen, ouderen, jongeren, gehandicapten, etc. een simpele waarheid schuilgaat: er bestaat geen coherente oppositie tegen het hedendaagse administratieve apparaat”. Veertig jaar voor de linkse kritieken van het “kruispuntdenken” (intersectionality) en de “identiteitspolitiek” (identity politics) na de Trump-verkiezing stelde radicaal Amerika zijn testament al op. 

Alternatieven voor die “grote politiek” van de jaren zestig werden zichtbaar. Het Californië dat Frans filosoof Michel Foucault in de vroege jaren 1970 bezocht, had een elegante manier gevonden om autoriteit en permissiviteit met elkaar te verzoenen. Zoals Foucault zelf schreef, bestonden “homoseksualiteit en kapitalisme hier verbazingwekkend goed naast elkaar”. Begin jaren 1980 verklaarde de filosoof ten slotte het “einde van de revolutie” en hoopte hij dat bepaalde vormen van “tegengedrag” (counterconduct) langzaamaan nieuwe ruimtes zou creëren voor emancipatorische praktijken, naast de oude instituten van staten, partijen en vakbonden. 

Zo oogde de wereld van Milestones, het bekendste werk van de Amerikaanse filmmaker Robert Kramer. In een gesprek omschreef Kramer de film als “zijn laatste”. “Alles moest erin zitten”, zo geloofde hij. “Alle wezens. De volledige volheid van gevoelens.” Gedeeltelijk gebaseerd op het leven in een commune in Vermont gebruikte Kramer een palet van de vier natuurelementen – “vuur-water-lucht-aarde-mensen” – als leidraad. Daarmee volgde hij een brede groep mensen die uit de jaren zestig waren aangespoeld en verweesd de nieuwe wereld tegemoetzagen. “Enkelingen, communeleden, mensen die gewoon een verschil willen maken” – zo omschreef Kamer zijn cast. Meer dan drie uur lang volgen we hun strubbelingen: een jongen komt uit de gevangenis na dienstweigering, een vrouw probeert een job te vinden, een andere werkt als pottenbakker in een atelier, de ene is hoogzwanger en bereidt zich voor op het komend kind. Allen delen ze een geschiedenis van radicalisme en het besef van politieke schipbreuk. Zo kan Kramers film in 2019 als het begin van het einde en als het begin van het nieuwe gelezen worden: de dood van de welvaartstaat en het begin van de linkse levenspolitiek, de moeizame weg van King naar Clinton. 

Milestones is geen goedkoop portret van een postrevolutionaire generatie. Serge Daney sprak in 1975 terecht over Milestones als een “anti-Nashville”, een verwijzing naar Robert Altmans film uit hetzelfde jaar. Die bood ook een gelaagde structuur maar was politiek dubieuzer, ontdaan van enige utopische impuls. In tegenstelling tot de vooringenomen afbeeldingen van zuiderlingen in Nashville ontmoet Milestones zijn personages waar ze zich bevinden: in hun slaapkamers, keukens en ateliers, hun auto’s en straten, hun restaurants en hun parken, hun cafés en bars. De bedoeling was een doorleefd panorama van een generatie. “Er waren geen echte plannen”, gaf Kramer later zelf toe. “We verzamelden gewoon om de twee maanden een stukje beeld en besloten later of we het zouden gebruiken in de film.” 

De film penseelt ook de ommezwaai die door Lasch en Reed werd gediagnosticeerd: een drang naar innerlijkheid en persoonlijke redzaamheid, een gestage privatisering van het politieke. “Revoluties zijn geen series van incidenten”, spreekt een van de personages. “Ze vormen een heel leven.” De wereld veranderen begint hier niet meer bij de wereld, maar bij het leven zelf – de bedoeling is designer sa vie, zoals Foucault het zelf uitdrukte. Kramer noemde de film niet voor niets “een spiegel voor velen onder ons, om elkaar in de ogen te kijken en onszelf te beoordelen – om te zien hoe ver we precies geraakt zijn, waar het fout liep”. Milestones is niet alleen het zelfportret van een generatie, maar ook een monument aan een ter ziele gegane toekomst. 

Kramer is geen purist. Regelmatig mengt hij fictie en documentaire en gebruikt hij bewust geluidseffecten: een van de personages wordt overvallen en van nabij gefilmd terwijl de overvaller haar bedreigt met een geweer. Scènes worden plots afgebroken en gehoorzamen slechts losjes een chronologische ordening; enkele sequenties worden zelfs bewust onafgewerkt gelaten. Belangrijk is de kleur. De felle hippiekleden steken af tegen het industriële grijs van de Amerikaanse binnenstad, nu bijna postindustrieel, terwijl de natuur als thuishaven dient voor enkele nudistenkampen. In een andere passage weigert de cafébaas een reizende zanger een plaats te gunnen op het podium, klaarblijkelijk in scène gezet. Het leven is hier altijd performatief, een microkosmisch krachtspel tussen personages. Kramer opent zijn film met een shot van een oude vrouw die eind negentiende eeuw als Italiaanse migrant in Amerika arriveerde en er terechtkwam in de grote industriële fabrieken. Ze verhaalt over de lange werkdagen, afmattende routines, de armoede en het onvermogen tot collectieve actie. Ze lijkt een zendeling uit een ander tijdperk, een zieneres. Voor welke dromen en verwachtingen staat ze, en hoe verschillen ze van die van de nieuwlinkse generatie? Milestones ontleent zijn titel aan de moeilijke vraag wat er in twintigste-eeuwse levens als “mijlpaal” geldt: gebeurtenissen in een persoonlijk leven of feiten in een collectieve geschiedenis, “daden” of “gedrag”? 

Die spanning tussen individu en collectief wordt in Milestones vooral zijdelings belicht. De film focust op verschillende heldenfiguren uit het Amerikaanse radicalisme – Indiaanse stammenleiders, activisten tegen de slavernij, vakbondsmannen – en laat hun dromen contrasteren met de realiteit van Amerika anno 1975, waar racisme, imperialisme en kapitalisme nog even pijnlijk present zijn als voordien. Het heden is gewoon defaitistisch. “Waar het over ging,” zo zei Kramer later, “waren onze onderlinge verhoudingen en onze verhoudingen tot de samenleving – onze echte afzondering, het ongelooflijke onvermogen om onze keuzes voor onszelf duidelijk te maken.” “Maar wat er ontbreekt in de film,” zo gaf hij later zelf toe, “was een gevecht tegen de staat. Dat is waar de film faalt.” Uiteindelijk eindigde de film volgens een criticus in “een persoonlijke levensstijl”. 

Daarmee gaf hij op pijnlijke wijze vorm aan het verdwijnen van de collectieve actie van de jaren zestig. The roaring sixties maakten plaats voor een introvert en solipsistisch tijdperk, ooit door de Amerikaanse schrijver Tom Wolfe beschreven als het “ik-decennium”, of de “Me Decade”. Wat volgde was een nationale egotrip. “America eats away at me”, spreekt een van de vrouwen in Milestones, vermoeid door het constante gereis en gehos van job naar job, de confrontatie met de geschiedenis. Personages kijken naar films over de kolonisatie van het Westen, observerend how the West was won met bloedsporen en genocide. Door de film heen zien we portretten van oude Indiase stamhoofden. Daarnaast verschijnen stills van abolitionist John Brown, die in 1859 een overval organiseerde op een slavendepot in South Carolina en verscheidene gevangenen bevrijdde. Als arme blanke die zich inzette voor het einde van de slavenplantage dient hij als precedent voor de activisten die zelf geen heil meer zien in instituties. Browns raid eindigde in de doodstraf. Hier dreigde het individuele heldendom reeds als compensatie – een geheime erkenning van de nederlaag. 

Voortekens daarvan vinden we overal in Kramers film. “Remember the Panthers”, spreekt een van de personages op een gegeven moment. Hij organiseerde in Detroit ooit een onafhankelijke vakbond, met het idee de arbeiders aan te manen verder te gaan in hun radicalisme. “Strikes, and then acid”, zo omschrijft hij het. Zijn syndicaliseringsplan draaide uit op een mislukking, met ontslagen als gevolg. In de supermarkt kijken de vrouwen naar blikken tomaten, door Andy Warhol vereeuwigd als symbolen van de onoverwinbare consumptiecultuur. “People have withdrawn from that… we never learned.” Een vrouw wordt zich zo bewust van de gefaalde inspanning van de jaren zestig, de poging om het land een andere afslag te laten nemen. Een criticus omschreef Kramers film niet voor niets als een “enorme filmmozaïek over de overlevenden van Amerikaans radicaal links, zowel sympathiek als melancholisch”, “uitpuilend van onverwacht leven” maar toch van helaasheid doordrongen.

Het mengsel van melancholie en sympathie wordt het sterkst op het einde van de film. Een hoogzwangere vrouw brengt een baby ter wereld. De hele scène voelt openlijk politiek. De aanstaande moeder wordt omringd door naasten die haar toespreken, aanwijzingen geven en verzekeren dat zij en het kind erdoor zullen geraken (“you can do it”, “it’s okay”, “you’re strong”). De scène baadt in een warm, oker licht, met een geborgen en bevreemdende intimiteit. Dit is ook politiek, lijkt Kramer uit te wijzen. Ook hier vergt men collectiviteit, vormen van solidariteit die mensen door hun beproevingen kunnen gidsen. Een dokter komt erbij en verzekert de vrouw dat haar bevalling goed verloopt. De professionals en hun grote instituten helpen, maar zijn niet levensbepalend. De man streelt de vrouw over het voorhoofd, brengt haar ademoefeningen bij, fluistert sussende woorden. De grote politiek loopt ten einde. Een nieuwe micropolitiek dient zich aan, van gestes, bewegingen, gedragsvormen die het vuur brandende moeten houden in een tijd van retraite. We zijn in 1975 en de revolutie is misschien voorbij. Maar het leven houdt niet op: voor het laatste personage van Milestones begint het pas.

Sabzian: Milestones vindt plaats op donderdag 14 november 2019 om 19u in de Beursschouwburg. Meer informatie over de vertoning vind je hier.

ARTICLE
06.11.2019
NL
In Passage, Sabzian invites film critics, authors, filmmakers and spectators to send a text or fragment on cinema that left a lasting impression.
Pour Passage, Sabzian demande à des critiques de cinéma, auteurs, cinéastes et spectateurs un texte ou un fragment qui les a marqués.
In Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.
The Prisma section is a series of short reflections on cinema. A Prisma always has the same length – exactly 2000 characters – and is accompanied by one image. It is a short-distance exercise, a miniature text in which one detail or element is refracted into the spectrum of a larger idea or observation.
La rubrique Prisma est une série de courtes réflexions sur le cinéma. Tous les Prisma ont la même longueur – exactement 2000 caractères – et sont accompagnés d'une seule image. Exercices à courte distance, les Prisma consistent en un texte miniature dans lequel un détail ou élément se détache du spectre d'une penséée ou observation plus large.
De Prisma-rubriek is een reeks korte reflecties over cinema. Een Prisma heeft altijd dezelfde lengte – precies 2000 tekens – en wordt begeleid door één beeld. Een Prisma is een oefening op de korte afstand, een miniatuurtekst waarin één detail of element in het spectrum van een grotere gedachte of observatie breekt.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati zei ooit: “Ik wil dat de film begint op het moment dat je de cinemazaal verlaat.” Een film zet zich vast in je bewegingen en je manier van kijken. Na een film van Chaplin betrap je jezelf op klungelige sprongen, na een Rohmer is het altijd zomer en de geest van Chantal Akerman waart onomstotelijk rond in de keuken. In deze rubriek neemt een Sabzian-redactielid een film mee naar buiten en ontwaart kruisverbindingen tussen cinema en leven.