Een onvoltooide cinema
Aanvankelijk dacht ik dat de lichten in een bioscoop uitgingen zodat we de beelden op het scherm beter konden zien. Maar toen keek ik wat beter naar het publiek dat zich comfortabel in de stoelen nestelde en zag ik dat er een veel belangrijkere reden was: de duisternis liet de toeschouwers toe zich van anderen te isoleren en alleen te zijn. Ze waren zowel samen met anderen als van hen verwijderd.
Wanneer we de wereld van een film onthullen aan de toeschouwers, leren ze elk om hun eigen wereld te creëren via de rijkdom van hun eigen ervaring.
Als filmmaker vertrouw ik op deze creatieve interventie, want anders zouden de film en het publiek samen ten onder gaan. Foutloze verhalen die perfect werken hebben één groot mankement: ze werken te goed om de toeschouwer nog te laten tussenkomen.
Het staat vast dat films zonder een verhaal niet erg geliefd zijn bij het publiek, maar toch verlangt een verhaal openingen, lege ruimtes zoals in een kruiswoordraadsel, leegtes die het publiek moet opvullen. Of moet ontdekken, zoals een privédetective in een thriller.
Ik geloof in een vorm van cinema die meer mogelijkheden en tijd biedt aan zijn toeschouwers. Een halfgecreëerde cinema, een onvoltooide cinema die door de creatieve geest van het publiek voltooid raakt en zo leidt tot honderden films. Het behoort toe aan de toeschouwers en stemt overeen met hun eigen wereld.
De wereld van elk werk, van elke film verhaalt een nieuwe waarheid. In de verduisterde filmzaal geven we iedereen de kans om te dromen en zijn of haar droom vrij uit te drukken. Als kunst erin slaagt om zaken te veranderen en nieuwe ideeën voor te stellen, dan kan ze dat enkel doen via de vrije creativiteit van de mensen die we aanspreken – elke individuele toeschouwer.
Tussen de gefabriceerde en ideale wereld van de kunstenaar en die van de persoon tot wie hij of zij zich richt, bestaat een solide en permanente band. Kunst laat het individu toe zijn eigen waarheid te creëren volgens zijn eigen wensen en criteria; het laat hem of haar ook toe andere opgelegde waarheden te verwerpen. Kunst biedt elke kunstenaar en zijn of haar publiek de gelegenheid om een preciezer beeld te krijgen van de waarheid verborgen achter de pijn en passie die gewone mensen elke dag ervaren. Het engagement van een filmmaker om te trachten het dagelijkse leven te veranderen kan enkel in vervulling gaan door de medeplichtigheid van het publiek. Die laatste is enkel actief als de film een wereld creëert vol met contradicties en conflicten die de toeschouwers kunnen waarnemen. De formule is simpel: er is een wereld die we als echt maar niet helemaal rechtvaardig beschouwen. Deze wereld is niet de vrucht van onze geesten en staat ons niet helemaal aan maar door filmische technieken creëren we een wereld die honderd keer echter en rechtvaardiger is dan die rondom ons. Dit betekent niet dat onze wereld een vals beeld geeft van rechtvaardigheid maar juist dat hij beter de nadruk legt op de contrasten die bestaan tussen onze ideale wereld en de echte wereld. In deze wereld spreken we over hoop, smart en passie.
De cinema is een venster op onze dromen, waardoor het eenvoudiger is om onszelf te herkennen. Dankzij de zo verworven kennis en passie transformeren we het leven ten voordele van onze dromen.
De bioscoopstoel is een grotere hulp dan de sofa van de analyticus. Als we in een bioscoopstoel zitten, zijn we op onze eigen middelen aangewezen en misschien is dit de enige plek waar we zo verbonden met en toch zo verwijderd zijn van elkaar: dat is het mirakel van de cinema.
In de volgende eeuw van de cinema is respect voor het publiek als een intelligent en constructief element onvermijdelijk. Om dit te bereiken moet men misschien weg van het concept dat het publiek de absolute meester is. De regisseur moet ook het publiek zijn van zijn eigen film.
Honderd jaar lang behoorde cinema toe aan de filmmaker. Laat ons hopen dat de tijd rijp is om het publiek te betrekken in de tweede eeuw van de cinema.
Origineel geschreven voor cinema’s honderdste verjaardag, verspreid in het Odéon Theatre in Parijs in december 1995.
Beelden (1) en (2) uit Khane-ye doust kodjast? [Where Is the Friend’s Home?] (Abbas Kiarostami, 1987)