En het leven gaat door
Een film van Abbas Kiarostami
Een vader en een zoon in een auto. Wat afgetrapt, maar toch een auto, in Iran. Oker-grijs is de dominante kleur in deze scène, en in de hele film, Op weg, op zoek naar een jongen die in een vorige film gefilmd was, de afwezige van deze film: heeft hij de aardbeving van vijf dagen geleden, die het noorden in een puinhoop heeft veranderd, overleefd?
De vader en zijn zoon, die hem tijdens het rijden met allerlei vragen afleidt en soms een beetje irriteert, behoren tot de fictie. Ze zijn in die auto neergezet en samen met de camera en de microfoon – en dus met ons – op reis gestuurd. Door dat oker-grijs en door de accentloosheid waarmee hun contact met de non-fictie wordt neergezet, zijn ze maar net fictie. Hun reis is een droomreis die ons binnenvoert in de non-fictie van de ontreddering. Men is bezig het eerste puin van de catastrofe te ruimen. De mensen staan massaal als mieren op het eindeloze lint van vernieling dat aan het raampje voorbijtrekt. De vader stelt ze vragen, ze stappen uit hun dwingende realiteit naar voren en steken hun hoofd door het raampje onze fictieve wereld binnen. Ze vertellen hartverscheurende verhalen over vermissing, dood en verminking of melden iets documentairs over voetbal. Nauwelijks te geloven dat het zo zijn kan. Nauwelijks fictie. Bijna-fictie.
In de droom van de bijna-fictie ontspint zich een labyrint. Een labyrint van onaantastbare woorden en versplinterde dingen, waarin de taal en de wereld niet op elkaar passen. Het labyrint is in zichzelf opgesloten, in het gebied overal tussen in, waar je nooit uitkomt. Nergens. Afwezig.
Vanuit die afwezigheid wordt een maximale afstand gecreëerd, de maximaal denkbare. Maar ook een maximale betrokkenheid, in het leven geroepen door een kwalitatieve omslag van puur idealistische huize. Maar het werkt!
Als alles voorbij lijkt, als duidelijk is geworden dat alles altijd zo zonder kop of staart door zal gaan, dan is er opeens nog even iets echts van een andere orde: niet het echte van de mateloze ramp, maar van de kalme herkenning van een waarheid: de heuvel die genomen moet worden, het rulle karrespoor waarin de auto omhoog moet. De vader en de kleine jongen onder het dak van die dinky-toy die tegen de helling naar boven ploetert. Ze overwinnen! Ze halen het en verlaten het beeld. Een heroïsch tafereel, maar uit een verre hoogte gezien door ons oog, dat zich onmerkbaar uit de fictie heeft losgemaakt en er nu vrij boven zweeft. Ons gegarandeerd echte oog, dat die piepkleine heroïek met stille ontroering gadeslaat.
Deze tekst verscheen oorspronkelijk in Skrien 189 (mei 1993). Van der Keuken schreef in het volgende nummer een kort antwoord op zijn tekst.
Beeld uit Zendegi va digar hich [And Life Goes On] (Abbas Kiarostami, 1992)