Passage: Cristina Álvarez López
Chris Markers ‘A Free Replay (Notes sur Vertigo)’ was een van de eerste voorbeelden van filmkritiek die indruk op me maakte – om precies te zijn: een indruk op me achterliet. Als, zoals Gilles Deleuze in Proust et les signes schrijft (en Proust wordt ook door Marker geciteerd), “wat ons tot denken dwingt het teken is”, dan begint dit essay op een exemplarisch ogenblik, wanneer de woorden “power and freedom” (die in Alfred Hitchcocks Vertigo drie keer worden uitgesproken, de laatste keer achterstevoren: herhaling en verschil) Markers denken wakker schudden en hem “een eerste vermoeden” geven van zijn lezing van de film: dat de ruimtelijke duizeling een metafoor is voor de minder makkelijk voor te stellen duizeling van de tijd.
Er zitten in ‘A Free Replay’ veel dingen waar ik van hou: kernideeën over de logica van de film samengebald in een paar krachtige formuleringen, een gewaagde poging tot interpretatie die eveneens een manifest voor de verbeelding is (en misschien ook een geraffineerde list), een bedrieglijk meanderend voorkomen (“notes”?) waaronder exhaustief analytisch werk en een sterke interne samenhang schuilgaan, tonnen obsessief onderzoek die op sierlijke (soms grillige) wijze in de hoofdredenering worden verweven, een vertrouwen in retoriek en een voorliefde voor de genoegens ervan en een hoge mate van performativiteit, aangezien Marker voortdurend precies die ideeën als een spel opvoert en uitvoert die zijn behandeling van Vertigo voeden (het elliptische, het spiegelen, de ruimte-tijdrelatie, de list, het herafspelen...).
Misschien is het meest gewaagde deel van dit essay wel het derde deel, waarin Marker, na een prachtige bespiegeling over ellipsen en de kracht van de verbeelding, een oneirische interpretatie van de tweede helft van Vertigo voorstelt door zorgvuldig het complexe spel van spiegels, reflecties, dubbele figuren en dubbele betekenissen van de film te traceren. Daarna volgt het laatste deel, waarin we een rondleiding krijgen door het San Francisco van de jaren ’90, op zoek naar de echte locaties waar Vertigo werd opgenomen. Mijn favoriete passage bevindt zich in het midden van dit deel en leek me aanvankelijk vreemd geplaatst. Nu vind ik dat ze op de perfecte plek staat: de rondleiding door de stad wordt Markers eigen “spectaculaire metafoor” voor de duizeling van de tijd, waarbij de inleiding (waarvan het eerste vermoeden/de initiële hypothese door deze passage zowel aangevuld als uitgebreid wordt) gespiegeld en herafgespeeld wordt:
“Men doet de doden niet opstaan, men kijkt Eurydice niet aan. Scottie zal het grootste geluk gekend hebben dat een mens zich kan voorstellen, een tweede leven, in ruil voor zijn grootste ongeluk, een tweede dood. Wat hebben videogames – die meer vertellen over ons onbewuste dan het volledige oeuvre van Lacan – ons te bieden? Geen geld of roem: een nieuw spelletje. De mogelijkheid om opnieuw te beginnen spelen. ‘Een tweede kans.’ A free replay.”
Voor mij is dit als de sequoia in Vertigo: het gaat tegelijkertijd terug en vooruit in de tijd; het gaat naar de wortels – de mythe van Orpheus en Eurydice – en breidt zijn weerklank uit in concentrische cirkels door cinema (en Vertigo in het bijzonder) te verbinden met videogames (en meteen ook met andere vormen van artificieel/virtueel leven). Voor alle duidelijkheid: film en videogames worden in Markers voorstel niet over dezelfde kam geschoren – om een open deur in te trappen: de eerste keer als tragedie, de tweede keer als farce. Maar er zit wel een sterk idee in over waarom mythen belangrijk zijn en hoe mythen altijd aan de orde zijn.
In tegenstelling tot de meest populaire opvatting van mythen (die mythen ziet als oude verhalen met een morele boodschap die als functie zouden hebben je te leren wat er gebeurt als een mandaat wordt gebroken), ziet de psychologie van de archetypen mythen als beelden die de archetypische patronen van de psyche vormen. In die zin is de vraag naar wat er gebeurd zou zijn had Orpheus zich niet omgedraaid om naar Eurydice te kijken misschien gewoon absurd: Orpheus is immers de behoefte om om te kijken, om beeld en herinnering in lichaam en vlees te reïncarneren. Ik zie Markers opvatting van mythen eerder in deze lijn.
Een detail waar ik van hou in deze passage is de opbouw. Een minder fantasierijke denker (ik bijvoorbeeld) had zich al snel laten verleiden de eerste twee zinnen naar het einde te verplaatsen en ze zo te brandmerken als het onvermijdelijke gevolg van een verkeerde handeling – voorafgegaan door een “maar” of een “echter” en dus de “waarschuwende structuur” reproducerend die zo gemakkelijk wordt overgenomen als we het hebben over ficties en mythen. Maar dat is niet wat Marker doet. De twee zinnen zijn hier geen moraliserende boodschap achteraf. “Men doet de doden niet opstaan, men kijkt Eurydice niet aan”: dit is geen les die nog geleerd moet worden; dit is iets dat we al weten – iets waartegen we niettemin moeten zondigen, iets dat we moeten vergeten of negeren om onze onbewuste behoeften na te streven die dieper en sterker zijn dan welke wet of kennis ook.
Ficties zijn zich daarvan bewust, vandaar onze afhankelijkheid ervan. Ficties zijn lokaas – maar wel lokaas dat een fundamentele rol speelt in ons onbewuste leven. Of, om Marker opnieuw te parafraseren: ficties zijn listen die ons een spiegel voorhouden en onze onderdrukte verlangens naar boven brengen.
Beeld uit Vertigo (Alfred Hitcock, 1958)
In haar nieuwe rubriek Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.