Het audiovisuele probleem
Er zijn er nog steeds die vasthouden aan een strikte rolverdeling tussen beeld en geluid: de stellers van het “audiovisuele probleem”. Zij behoren tot degenen die hun best doen het geluid uit de film weg te blijven denken. En omdat dat niet meer mogelijk is, hebben zij voor het geluid een afgebakende en beperkte functie in petto: een begeleidende, als achtergrondje voor het beeld, of (voor de meer verfijnde oudjes) een contrapuntische: wij Horen een revolverschot, wij Zien een hand die zich in doodskramp aan de tafelrand klemt, en wij weten – voornamelijk omdat deze combinatie van beeld en geluid ons al honderd keer voor ogen en oren gedraaid is: hier wordt gemoord. Zodra een geval van audiovisueel contrapunt zich voordoet, flitst er door het hoofd van de audiovisuele man: Kunst! Of: Filmtaal! Maar niets past zo slecht in zijn filmtaal als de taal. De aanwezigheid van het woord is hem een doorn in het oor. Een film met veel tekst noemt hij “literair”, en dat is een verwijt. De grootste ketterij is een beeld te laten zien van een man met een hoed op, vergezeld van het commentaar: dit is een man met een hoed op. De audiovisuele man zegt dan: dat is niet functioneel, dat is dubbelop. Maar het is niet dubbelop: door toedoen van het commentaar is de man met hoed op er een die reeds door derden als zodanig geklasseerd is. Een van de karakteristieken van het commentaar is dat hij een oordeel plaatst tussen de film en de toeschouwer; het presenteert de dingen als uitgemaakte zaken.
In de Israël-film van Chris Marker, Description d’un combat, worden de zaken uitgemaakt in tegenwoordigheid van het publiek. De zeer omvangrijke tekst, voor de audiovisuele man een waar literair monster, heeft de vorm van een reeks losse overpeinzingen, die opgeroepen worden door de beelden en tegelijkertijd nieuwe beelden oproepen. Terwijl men kijkt, is men getuige van het ontstaan van een film, van de vorming van een opinie, van een beeld dat nooit compleet is. Een vorm van “action filming” in het meditatieve, waar de wat overgepubliceerde candid camera niet aan te pas komt.
Het “literaire” deel uit een dergelijke film te willen verwijderen, omdat het “de autonomie van het filmbeeld schaadt”, etc. etc., is net zo willekeurig als het celluloid overlangs te willen splijten, omdat de bovenkant van het beeld de criticus niet bevalt.
De meeste filmrecensenten gaan splitsend en splijtend te werk. Een filmrecensie volgens de meest gebruikelijke formule: “Pierre Petit, de voorman van de vermaarde Franse Nouvelle Vague, maakt met La main dans la poche een thriller in het Weense genre. Het is het verhaal van een jonge vrouw, die… Hoewel het verhaal uiterst onbenullig genoemd moet worden en de dialogen een onwaarschijnlijke indruk maken, maakt Edwige Dupont een schitterende creatie van de oude moeder, terwijl Jean Proust de ziekelijke zoon overtuigend gestalte geeft. Petits cameravoering is meesterlijk. Helaas is het licht beneden peil en werkt de muziek van Mozart zeer storend. Het geheel werd buitengewoon knap en functioneel gemonteerd. Een goede/slechte film, die wij u ten zeerste aanbevelen/afraden.”
Een film is niet de optelling van verhaal, dialogen, acteren, camerawerk, muziek en montage. De waardering van die gegevens en de optelling van die waarderingen leidt tot geen enkele conclusie. Hoewel er veel personen aan een film kunnen werken en er veel materialen in verwerkt kunnen worden, is een film één ding, dat de criticus kan nemen of laten liggen. Er bestaat geen goede vertolking van een slechte rol, of het moest een slechte zijn, geen knappe en functionele montage van onbenullig materiaal, of het moest een onbenullige zijn.
Deze tekst werd oorspronkelijk gepubliceerd in Kunst van Nu, oktober 1963.
Beeld uit Description d’un combat (Chris Marker, 1960)