Vier witte paarden stormden op de toeschouwers af
In 1995 werd de honderdste verjaardag van de cinema gevierd. Naar aanleiding van deze viering schreef de filmmaker Henri Storck een brief aan het Belgische filmmagazine Cinergie over zijn eerste ontmoetingen met de cinema en het beroep dat het zijne zou worden. Het is een ode aan de verbeelding die de figuren op en naast het scherm in de jonge Storck aanwakkerden, en verhaalt kort en ongecompliceerd over de onschuldige jeugd van de cinema zelf. Een anekdote uit het Oostende van voor de Grote Oorlog, waar ook Ensor en Spilliaert thuis waren, en waarvan een oude filmmaker zich verheugd herinnert dat hij er in een straat met twee filmzalen woonde.
Voor de oorlog van 1914 kwamen mijn ouders in de Weststraat in Oostende wonen. Tegenover onze schoenenwinkel opende een vriend van mijn vader een enorme hal waar groenten, kippen en dozijnen andere levensmiddelen werden verkocht. Deze onderneming, ongetwijfeld te modern voor de tijd, had niet het verhoopte succes en mijn vader stelde zijn vriend voor om de enorme zaal te transformeren in een cinemazaal. Het resultaat was de oprichting van een magische plek die Cinéma Palace gedoopt werd. Grootse muurschilderingen ontvoerden de toeschouwers naar het universum van de Oude Egyptenaren met zijn monumentale Sfinx, piramiden, palmbomen, kamelenrijen, het krioelende leven in Caïro en Alexandrië. De pianist leek er veel plezier in te scheppen en was steeds erg vernuftig, of hij nu improviseerde, een speciaal voor de film geschreven partituur bracht, of de voorschriften volgde die bij de kopie van de film waren gevoegd. Met de behendigheid van een aap speelde hij virtuoze slagpartijen met de naast zijn piano opgestelde objecten: neppistolen voor de revolverschoten van de passiemoord, castagnetten voor de hoeven van de paarden, voor de klank van de golven: loodkorrels die over een canvas streken, met emmers water en sponzen bootste hij de klank van regendruppels na. Hoog in mijn kleine kamer aan de andere kant van de straat kon ik de klanken van de piano horen, waaruit ik dan kon opmaken om welk genre film het ging: een komische farce, een burgerlijk drama, een sentimentele komedie, of zelfs een geweldige storm op zee, of de galop van losgeslagen paarden. Door de muzikale begeleiding sloeg mijn fantasie op hol en ik viel in slaap met een hoofd vol beelden. De projectiecabine hing aan het plafond van de zaal. Het was een soort erg krappe gondel van plaatijzer, waar net genoeg plaats was voor de projector en de filmoperateur. Deze laatste was een roodharige reus, handig in de weer met de (brandbare) bobijnen pellicule, het bovenlijf ontbloot omwille van de hitte die in dat minuscule cabinetje heerste. Langs de daken ging ik hem soms vergezellen en ging braaf naast hem zitten, betoverd door zijn behendigheid en goedaardige glimlach. Op het einde van elke voorstelling speelde de pianist een deuntje dat iedereen kende en dat alle toeschouwers neurieden tijdens het verlaten van de zaal: “Au revoir et merci, merci, merci,…” etc.
Maar er waren nog zalen in Oostende. Toen ik zes of zeven was, namen mijn ouders, verleid door de Cinematograaf, me mee naar de befaamde Italiaanse film Quo Vadis (van Enrico Guazzoni) in een grote brasserie gehuld in pijpen- en sigarenrook, waar men aan tafel ging zitten kijken onder een glas bier. Op het moment van de befaamde wagenwedren verschenen plotseling vier paarden op het scherm en stormden op de toeschouwers af. Ik schreeuwde het uit van angst. Mijn ouders moesten me naar huis brengen, waar ik zoals mijn moeder vertelde een hele nacht koorts had. Dat was mijn cinematografische doop. Vanaf dan liep alles heel natuurlijk. Mijn liefde voor de cinema groeide toen ik op mijn achtste van Sinterklaas een prachtige kleine projector kreeg, waarmee je met de hand 35mm films kon afdraaien. Ik moet zeggen dat het bezoek van Sinterklaas in zijn grote rode mantel, met bisschopsmijter en vergezeld door zijn knecht met het zwartgeverfde gezicht, een sterke indruk op me maakten. Ik denk dat het die herinneringen en gevoelens uit mijn kindertijd zijn die, samen met de bekommernis van mijn ouders om me met de cinema in aanraking te brengen (ze schonken me nog een Pathé Baby camera en projector, en er waren twee zalen in onze straat), mijn passie voor films voortbrachten. Samen met de liefde op het eerste gezicht, ten slotte, die ik voelde voor de film Moana van Flaherty in de Club du Cinéma in Brussel, en die me ertoe aanzette om met vrienden de ‘Club van Oostende’ op te richten in 1928, brachten deze dingen me langzaam maar zeker tot dit mooie metier dat het onze is.
Met dank aan Cinergie. De tekst verscheen eerder in het door Cinergie uitgebrachte boek: Jean-Michel Vlaeminckx (ed.), A chacun son cinéma: Cent cinéastes belges écrivent pour un centenaire, (Bruxelles : Cinergie Edition, 1995). Daarna verscheen het eveneens in het Webzine n°31 van september 1999 ter gelegenheid van een hommage aan Henri Storck bij diens overlijden.
Seuls: Kort werk 1 vond plaats op donderdag 7 december 2017 in KASKcinema.