← Part of the Collection: Chantal Akerman

Op stap met Chantal

Deel 1

Deze fragmenten zijn afkomstig uit Een tafel voor een, in 1990 uitgegeven door Uitgeverij SUN (Nijmegen).

Parijs, begin jaren zeventig

[…] Op zondag placht ik, wanneer de hele mensheid zich begint af te vragen waarom die dag is uitgevonden, bij het begin van de namiddag dus bij wijze van verrassing uit te roepen: “Wat zouden jullie ervan denken als ik eens gebakjes ging halen?” Daarmee werd de stille, diepe verveling doorbroken. Chantal en Emile zaten hier kennelijk op te wachten, ze stemden meteen in en bestelden: “Voor mij een javanais en een”, “En voor mij een nougatine en een exquis... Maar dan wel een exquis van Delaunnay”, preciseerde Chantal. “Maar”, sputterde ik pro forma tegen, “Delaunnay is zo ver. De boulevard Leclerc af, en het regent zo hard. Zal ik niet naar Lheureux gaan, daar hebben ze toch ook goed gebak?” “Ja, maar de exquis van Delaunnay zijn zoveel beter dan die van Lheureux. Als je toch gebak wilt gaan halen, ga dan naar Delaunay. Ik zet alvast koffie”, zei ze en ze veerde op uit haar luie siësta. Emile wilde niet mee. Het regende te hard. Dus ging ik alleen op stap, de boulevard Leclerc af tot aan Delaunnay, waar trouwens alle gebak veel beter was, behalve de “babas au rhum”, die naar het schijnt het beste waren bij Chormont, gelegen aan het carrefour. Die lustte ik niet en Chantal had vandaag gelukkig meer trek in een petit exquis.

Oberhausen, begin jaren zeventig

Ze loopt steeds naast de zebrapaden. Dat mag nergens, maar in Duitsland is zoiets crimineel. Ik probeer het haar duidelijk te maken. Ze antwoordt niet. Ik zie dat ze denkt: maar ik ben geen Duitse. Ik ben een joods meisje uit een kleinburgerlijk Brussels gezin. Waarom zou ik hier in Oberhausen niet zoals in Brussel, New York of Parijs, naast de zebrapaden mogen lopen?

Van ons was ze de enige die nog een beetje geld over had. Belgisch geld. Ze ging wisselen bij een deftige Duitse bank. We wachtten buiten op haar. Na een tijdje kwam ze buiten adem de bank uitrennen. Ze schreeuwde – we vreesden dat er iets ergs was gebeurd –, kwam toen heel dicht bij ons staan en fluisterde opgewonden: “Ze hebben mijn Belgische francs voor Franse aangezien. Ik heb niets gezegd!”

We zijn plotseling weer rijk. In een glinsterende Konditorei uit de jaren vijftig, met bediening en klandizie uit dezelfde tijd, zijn we gebak gaan eten. Wit, roze, groen en bruin gebak. Mit Sahne.

We gingen dagelijks gegrilde (hormoon)kip eten in Wienerwald en we stonken naar het frietvet. We hielden van elkaar, waren verliefd op elkaar, maar nooit op hetzelfde moment, en nooit in eenzelfde betekenis die het woord kan hebben. De gevoelens waren niet gemengd (gemischte Gefühle), maar velerlei, meervoudig. De verwantschappen waren niet gekozen, maar ontsproten aan elkaar.

Een cliché, een plaatje. Een groepsportret: klik. We waren gelukkig, we waren ongelukkig. We waren blij, we waren droevig. Tsjechow! Klik.

Om het haar en mezelf duidelijk te maken, had ik me voorgenomen het over Duitsland te hebben. En weer dwaalden we af en hadden wij het over onze moeders.

Over Duitsland: zijn uiterlijke orde en zijn innerlijke chaos. Moeilijk te vatten, moeilijk te verklaren... Kijk, zoals de chaos van de amoureuze gevoelens, de wanorde van de emoties en daarnaast de orde der lichamen, de onbereikbaarheid van het zo nabije en tastbare lijf.

“Overal was het windstil”, schreef Heine. Wat zijn de jaren vijftig zouteloos geworden. Gestorven, en toch zo aanwezig hier. “Het doet me denken aan de triestheid van mijn kinderjaren”, zei ze, “op ons klein appartementje – donker, muf ruikend – aan de chaussée de Gand. Toen was het ook jaren vijftig.”
Aantrekkingskracht van de herinnering... zelfs van een pijnlijke, of is het alleen maar een droevige. Gevoel van verbondenheid met dat no-man’s land dat Ruhr Gebiet heet?

Ze hield veel van een dialoog uit de film Muriel ou le temps d’un retour. Een vreemdeling in een nieuwbouwstad vraagt: “Pourriez-vous me dire, madame, où est le centre?” Zij antwoordt: “Mais vous y êtes, monsieur!”

Is men er reeds of is men reeds elders? Komt men er ooit? Versnipperd zijn de centra, uit elkaar gerukt de koninkrijken en de steden. Angstaanjagende verscheurdheid, en een vereniging van de brokstukken, die nog angstaanjagender is vanwege de dreigende vervlakking van alles.

Snel terug naar Parijs: de plek van de (goede) fictie.

“En de Duitse maan schijnt nog steeds, even stil en zacht als toen Werther en Charlotte elkaar beminden, tedere herinnering.”

Los Angeles, einde jaren zeventig

Het adres klonk veelbelovend: Laguna Drive, Beverley Hills (ja, Los Angeles).

Er waren inderdaad hoge palmen. Van een lange, spichtige en ongezonde soort. Waarom denken we toch dat palmen er weelderig en exotisch uitzien? (Tropisch zien palmen er alleen uit in nachtclubs en Hollywood-musicals uit de jaren veertig.) En natuurlijk zullen palmen na veertig jaar zwerven in de woestijn ook in een oase wel een weelderige indruk maken!

De villa aan de Laguna Drive was van het gastvrije echtpaar dat Chantal (en Emile en mij) zou introduceren in de filmwereld, en was het type bungalow dat ieder van ons wel kent uit de film noir (maar dan in kleur). Niet erg groot, zonder veel karakter, maar met een hellend gazon aan de voorkant ... en een paar tropische palmen opzij. Zoals het hoort. Hij was bescheiden, zoals alle bungalows in die straat. Ik wist echter uit ervaring (?) dat deze nederigheid iets verborg: een prachtige swimming pool achter het huis. Zo stelde ik het me voor. De tuin was maar een voorproefje van de luxe die ons aan de achterkant te wachten stond.

De livingroom was somber en ongezellig – Chantal zou op de bank logeren. Dat vonden Emile en ik een beetje zielig voor haar, want wij zouden de logeerkamer betrekken, en die lag aan de achterkant van het huis. Het was een piepklein kamertje, waar niet veel meer in stond dan een bed. Vanwege de neergelaten rolluiken was het er vrij somber. Zodra we onze bagage hadden neergezet, sprongen we naar het raam en trokken de rolluiken op om de swimming pool met het eeuwig-blauwe Hockney-water te bewonderen. Wat zich aan onze bewonderende blik aanbood, was echter geen swimming pool, patio of paradijselijke tuin, zelfs geen terras, maar een blinde muur van rode bakstenen, op anderhalve meter van ons raam, met ervoor een rij afvalemmers.

Snel lieten we de luiken weer neer (tegen de muggen en ander ongedierte).

Dit maakte meteen één ding duidelijk: de hele stad bleek niet meer dan façade te zijn, trompe-l’oeil, effect zonder oorzaak, kortom: de kunst van het decor en de decoratie. Elke buurt was een façade. Chinatown misschien nog wel het meest overtuigend. De straten waren schijn, de gebouwen nep.

Na een dag verhuisden Leon en ik naar een klein hotelpension enkele straten verder. Chantal betrok de logeerkamer met het uitzicht op niets. […]

Het gastvrije echtpaar bleek fundamentele problemen te hebben met deze oer-Amerikaanse deugd. Nochtans deden beiden zichtbaar hun uiterste best. Zij, omdat ze geen Amerikaanse was, en dus extra moeite moest doen (zij was correspondente voor Le Monde in Hollywood). Hij was een Amerikaan van de eerste generatie. Een jurist. Maar in Hollywood is iedereen jurist, of acteur, of agent, of palmboom.

Onze gidsen waren dus erg vriendelijk, maar zoals alles in Los Angeles was dat make-up; er gebeurde nooit iets zonder een bijbedoeling. Op party’s, tijdens gezellige (?) bijeenkomsten, altijd werd er hoogst aandachtig naar je geluisterd. Het leek wel of je het centrum van de wereld vormde. Dat duurde tot er iemand anders in de buurt kwam (dus niet lang), die net iets belangrijker of beroemder was. Of zou kunnen zijn. Of zou kunnen worden. Of misschien al aan het worden was. De aandacht van je gesprekspartner verslapte; de blik dwaalde af, vestigde zich op iemand anders, en plots stond je alleen. Ondertussen had zich rond de meersterrengast een kringetje gevormd.

Chantal vond dit gedrag uitermate onaangenaam. Ik probeerde haar duidelijk te maken dat ze zich daar niets van aan moest trekken. Kijk, daar gebeurde al hetzelfde met de nieuwe pool van de belangstelling. Kwam er een derde voorbij die interessanter leek, dan liep men en bloc over naar de hogere categorie, en werd de boeiende persoonlijkheid van daarnet aan haar lot overgelaten. Of jou als je in de buurt stond, in de armen geduwd. Trouwens, de hele configuratie raakte alweer aan het wankelen, want daar kwam Jerry voorbij, die, had men gehoord, net een deal met Orion had gesloten, en die werd nu het nieuwe kortstondige slachtoffer. “Je kunt het vergelijken met sociale mobiliteit”, legde ik uit, “maar dan op een heel klein oppervlak, en de mobiliteit is dan nog zo dat het eindresultaat meestal immobiliteit is.” “Ja, ja”, zei ze, “maar zo kun je toch niet met mensen praten.” Alsof het daar om ging.

Op een dag vroeg ze mij of ze niet iets aan haar gebit zou moeten laten doen. “Heb je kiespijn”, vroeg ik haar. “Nee”, antwoordde ze, “maar heb je niet gemerkt dat de belangrijkste mensen hier de mooiste gebitten hebben?”

Zover was het dus na een paar dagen al gekomen. We leerden snel.

Het lukte – natuurlijk – van geen kanten. Geen van ons drieën slaagde erin zich zo te gedragen als het in mondain-zakelijk Hollywood hoorde. Chantal, die er op het continent een handje van had om haar asociaal gedrag voor charmante “gamineries” te doen doorgaan, beklaagde zich erover dat elk gesprek in Hollywood onvermijdelijk uitliep op een poging om te achterhalen hoeveel je op de bank had staan, of het equivalent hiervan, over hoeveel aandelen, dat wil zeggen contacten met beroemde personen, je beschikte. “Nou, je kent toch een van de Rothschilds”, zei ik, “goochel daar dan mee.” Het bleek echter een verkeerde Rothschild te zijn (een onterfde nicht). […]

Al na een paar dagen raakten we bevangen door een soort koorts; we begonnen te lijden aan een kwaal die geen van ons drieën tot dan toe had gekend. Het was een moeilijk te omschrijven ziekte, de symptomen namen met de dag toe. Ze leek nog het meest op heimwee. Niet zozeer heimwee naar een bepaalde plek of een bepaald land; het was eerder het verlangen om weg van hier te zijn om om het even waarnaartoe te gaan. We zochten beschutting op kleine plekjes, eilandjes die we gingen koesteren, omdat er een sfeer of mentaliteit heerste die hoe dan ook afweek van die in Hollywood, of ons althans die illusie gaf. Tijdens een eerder verblijf had Chantal zich als een drenkeling vastgeklampt aan een drugstore recht tegenover het Château Marmont. De sfeer die er hing deed haar denken aan een Parijse brasserie. Ik vond dat niet, maar ik respecteerde haar verbeelding. Ze kon er in ieder geval schrijven. […]

Een ondefinieerbare triestheid bekroop ons. Het leek op het gevoel dat in je opkomt wanneer er een barstje ontstaat in een grote liefde. Je weet niet waarom of waar het vandaan komt, maar het liefdesgeluk begint plotseling naar droefenis te smaken. Langzaam begint een rouwstemming door te sijpelen, en er is niets dat helpt. Het is besmettelijk, de voorbode van ruzies en grotere barsten die waren bedoeld om de kleinere barsten op te kalefateren. Het wil niet baten. Niets wil nog lukken. En daar zit je dan, als een emigrant in Hollywood aan de rand van een zwembad onder hoge zielige palmen. Je blikt in een afgrond. Je bent een balling van jezelf.

(2) Model Shop (Jacques Demy, 1969)

Beeld (1) Kapitein Crespelstraat, einde 1960. Foto: Chantal Akerman.

Beeld (2) uit Model Shop (Jacques Demy, 1969)

ARTICLE
25.09.2024
NL FR
In Passage, Sabzian invites film critics, authors, filmmakers and spectators to send a text or fragment on cinema that left a lasting impression.
Pour Passage, Sabzian demande à des critiques de cinéma, auteurs, cinéastes et spectateurs un texte ou un fragment qui les a marqués.
In Passage vraagt Sabzian filmcritici, auteurs, filmmakers en toeschouwers naar een tekst of een fragment dat ooit een blijvende indruk op hen achterliet.
The Prisma section is a series of short reflections on cinema. A Prisma always has the same length – exactly 2000 characters – and is accompanied by one image. It is a short-distance exercise, a miniature text in which one detail or element is refracted into the spectrum of a larger idea or observation.
La rubrique Prisma est une série de courtes réflexions sur le cinéma. Tous les Prisma ont la même longueur – exactement 2000 caractères – et sont accompagnés d'une seule image. Exercices à courte distance, les Prisma consistent en un texte miniature dans lequel un détail ou élément se détache du spectre d'une penséée ou observation plus large.
De Prisma-rubriek is een reeks korte reflecties over cinema. Een Prisma heeft altijd dezelfde lengte – precies 2000 tekens – en wordt begeleid door één beeld. Een Prisma is een oefening op de korte afstand, een miniatuurtekst waarin één detail of element in het spectrum van een grotere gedachte of observatie breekt.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati once said, “I want the film to start the moment you leave the cinema.” A film fixes itself in your movements and your way of looking at things. After a Chaplin film, you catch yourself doing clumsy jumps, after a Rohmer it’s always summer, and the ghost of Akerman undeniably haunts the kitchen. In this feature, a Sabzian editor takes a film outside and discovers cross-connections between cinema and life.
Jacques Tati zei ooit: “Ik wil dat de film begint op het moment dat je de cinemazaal verlaat.” Een film zet zich vast in je bewegingen en je manier van kijken. Na een film van Chaplin betrap je jezelf op klungelige sprongen, na een Rohmer is het altijd zomer en de geest van Chantal Akerman waart onomstotelijk rond in de keuken. In deze rubriek neemt een Sabzian-redactielid een film mee naar buiten en ontwaart kruisverbindingen tussen cinema en leven.