A documentary about the cycle of life and death in Kerala, India. The film explores how knowledge is passed down through generations: within families, through the village economy, and between teachers and students. A traveling loan officer visits villages where performing arts, martial arts, religion, and cinema form the cultural foundation. This is a practice of visual ethnography, where observing and being observed become intertwined.
NL
“Mij staat een film voor ogen die helemaal in de levende realiteit staat, ‘op straat’, en die op een directe manier is opgenomen, maar die nauwelijks verbale uitleg bevat. Na mijn laatste film, I Love Dollars, voel ik sterk de behoefte de informatie weer eens helemaal uit het beeld zelf te laten komen.
Een tweede aspect van de film zal het gebaar zijn. In De menselijke rivier [later Het oog boven de put] wordt het gebaar niet losgemaakt uit zijn sociale context, maar opgenomen in een stroom van intuïtief waargenomen betekenissen, in een communicatie die voor mensen met zeer verschillende achtergronden toegankelijk moet zijn. Ik wil mijzelf in eerste instantie even vrijaf geven van de politiek en mij concentreren op de beweging – en het gebaar als nadere invulling van de beweging – als een thema dat universeel herkenbaar is, want verbonden met alle aspecten van het menselijk bestaan: geboorte en dood, de verhouding met de aarde en de krachten van de natuur, de dynamiek van de samenleving en de plaatsbepaling van de afzonderlijke men daarin, de beleving van ritme en schoonheid, de Tijd.”
Johan van der Keuken1
“Ik had de hoop met deze film een synthese te kunnen maken van de twee soorten films die ik tot nu toe gemaakt heb. Ik heb altijd films gemaakt die zich, om het op z’n Duits te zeggen, ‘uiteenzetten’ met de werkelijkheid, zoals De platte jungle, De weg naaar het zuiden en I Love Dollars. En daarnaast de meer onderkoelde films, die meer gearrangeerd, meer kunstmatig zijn, zoals De meester en de reus, De tijd, en The Unanswered Question. Je zou kunnen zeggen dat de documentaires, die je tot vervelens toe tussen aanhalingstekens moet zetten, dat die ‘documentaires’ beginnen bij de directe ervaring van de werkelijkheid om uit te komen op een bepaalde ervaring van het irreële van die werkelijkheid. Zodat je ten slotte het idee hebt dat alleen het beeld zelf werkelijkheid is. Terwijl die kunstmatige films vanaf de andere kant beginnen, je laat zien dat de werkelijkheid alleen maar een geheel is van gestelde, gearrangeerde beelden, maar aan het eind houd je toch iets van een moment van leven, van een ervaring over. Je gaat uit van iets dat daarvoor niet bestond, dat je zelf hebt neergezet, en dan maak je iets mee wat je op de valreep nog meepikt. Iets wat voor mij bijna weer documentair is. [...]
Nu had ik de behoefte om die twee wegen in één film te verenigen. Ik ben het nooit eens geweest met de mensen die de ene kant van mijn werk, meestal de documentaire kant, meer waardeerden dan de andere kant. Voor mij waren het vleugels van dezelfde vogel. Alleen moest die vogel ook maar eens een lichaam krijgen.”
Johan van der Keuken2
- 1Johan van der Keuken, “Gedachten voor een film: De menselijke rivier,” in Bewogen beelden. Films foto’s teksten uit de wereld van een kleine zelfstandige (Breda: Uitgeverij De Geus, 2001), 62.
- 2Mart Domenicus en Gertjan Zuilhof, “Ik kan het nu wat dunner zeggen,” in Bewogen beelden. Films foto’s teksten uit de wereld van een kleine zelfstandige (Breda: Uitgeverij De Geus, 2001), 73-74. Oorspronkelijk gepubliceerd in Skrien, nr. 161, september 1988.
FR
« Si la trame du film est simple, la manière dont la tisse la caméra, plastiquement (composition du cadre) et poétiquement (durée, montage), est aussi loin des aléas du cinéma direct que des clichés du reportage de voyage. « Je fais de la mise en scène, sur le champ, avec parfois plusieurs prises. Les gens sont les acteurs de leur propre vie, un peu comme dans le théâtre d’amateurs », précise le réalisateur. Si sa caméra reste disponible aux hasards, ce n’est pas pour saisir un « évenement » mais pour capter une scène qui s’inscrit dans une vision esthétique dont le film est à la fois l’hypothèse (à chaque prise) et la réalisation (dans son ensemble). Je pense à ce fantasmogrique orage de nuit, cadre noir en plongée où phares de voitures et piétons semblent flotter dans d’impossibles directions comme dans l’espace plat d’un tableau abstrait. « Mes films n’affichent pas le programme au départ. Ils se cherchent, se composent au fur et à mesure et ne deviennent un objet total qu’à la fin… Une photo, c’est un souvenir, un objet toujours disponible. Un film, c’est un présent dont on ne peut disposer qu’en le déroulant. » »
François Niney1
- 1François Niney, “« L’oeil au-dessus du puits » de Johan van der Keuken,” Cahiers du cinéma, avril 1989.