Het witte kasteel

Het witte kasteel

Part of Johan van der Keuken's North/South series, Het witte kasteel focuses on the impact of the West on the underclass: on the concrete realities of their daily life and on the way their existence is isolated and frustrated. Interweaving images of the Spanish tourist mecca of Formentera, a community center in Columbus, Ohio, and factories in the Netherlands, the film vividly illustrates the fragmented, alienated lives that the market economy produces and chillingly portrays what van der Keuken saw as “a conveyor belt [that] runs across the world.”

EN

“I do not see reality as something you can capture on the sensitive layer of a film, but rather as a field, an energy field. The filmed image is born of a collision between that field and the energy I expend when I look at it. It's active, aggressive. The strong point is somewhere in between, and that is the image.”

Johan van der Keuken1

 

The White Castle turns around in circles, in a centrifugal movement, around a nucleus. Literally: a donkey walks in circles, a windmill, a waterwheel, the spinning of wool, a conveyor belt in a factory, queuing in a refectory, the traffic, a tractor, a bus which drives through the film and the rotating camera movement from the car around the burger joint White Castle. These are actions which recommence, which repeat themselves, routine acts which take on a ritual character. Simultaneously a bigger composition takes form, an unremitting flux which connects the different spaces. The different worlds, geographically cut off from each other, all undergoing the consequences of social inequality and exploitation, are inscribed and so connected in a global stream in which one is only able to survive. It’s an economic flux like an unceasing waking state on which you can’t get a grasp. A dominant condition with a logic which seems headstrong and inevitable. A process which paralyses and doesn’t seem to have an end. There is no longer any solid ground. Everything revolves.”

Gerard-Jan Claes2

  • 1Johan van der Keuken, “Two Fragments from Practice,” Cinematograph: A Journal of Film and Media Art 4 (1991): 34-38.
  • 2Gerard-Jan Claes, “In Search of the White Castle,” Sabzian, 14 December 2013.

NL

“Hij is een nomade. In het stappen is hij materialist (geen romantisch wandelaar, maar een kordaat testen van de grond, de vloer, en vooral van de afstand). In de voeten en op de schouder draagt en verbindt hij: de glazen bak en de wereld, het hier en het ginds, het kader en de keuze, het beeld en de onuitputtelijke en toch zo radicaal verwaaroosde wereld van het hoorbare. Zijn wereld is autobiografisch. Zijn commentaar begint (melancholisch en toch streng) steeds met een ‘ik’. En zijn beelden worden voortdurend geraakt door een blik die hem achter de camera voelbaar maken. Als hij kaders componeert voel je zijn bedachtzame opwinding: de schepping van een vorm. Hij werkt niet als loontrekkende in het wereldconcern der beelden, maar als een ‘kleine zelfstandige’. Zijn werk groeit niet vanuit een markt, maar volgt een eigen ritme. Het doel is niet afgebakend, maar integendeel onbekend. Het moet gaandeweg gemaakt en ontdekt worden. Het ‘doel’ ligt niet duidelijk voor het werk, maar is een onbepaalde motor er binnenin.”

Dirk Lauwaert1

 

Het witte kasteel draait rond in cirkels, in een centrifugale beweging, rond een kern. Letterlijk: een ezel die in cirkels wandelt, een molen, een waterrad, het spinnen van wol, een lopende band in een fabriek, het aanschuiven in een refter, het verkeer, een tractor, een bus die doorheen de film rijdt en de draaiende camerabeweging vanuit een auto rond de hamburgertent White Castle. Het zijn handelingen die herbeginnen, die zichzelf herhalen, routineuze handelingen die een ritueel karakter krijgen. Simultaan ontwikkelt er zich een grotere compositie, een onophoudelijke flux die de verschillende ruimtes verbindt. De geografisch van elkaar afgesneden werelden, die allemaal de gevolgen van sociale ongelijkheid en uitbuiting ondervinden, zijn ingeschreven en op die manier verbonden in een mondiale stroom waarin men enkel kan overleven. Het is een economische flux als een voortdurende waaktoestand waarop je geen greep kan krijgen. Een dominante toestand met een logica die onwrikbaar en onafwendbaar lijkt. Een proces dat verlamt en geen einde lijkt te kennen. Er is geen vaste grond meer. Alles draait door.”

Gerard-Jan Claes2

 

“De montage is bij mij altijd gebaseerd op die autonome werking van het gefilmde beeld. Ik denk dat ik op dat punt anders ben dan andere filmmakers: de uiteindelijke vorm van de film, of de manier waarop de film zich presenteert, is bij mij nooit het resultaat van een vooropgesteld idee, maar een proces dat ik in elk stadium weer van nul af aan opnieuw begint. Ook in de montage begin je dus weer van nul af aan. Ik ben dan in zekere zin de toeschouwer van wat er allemaal tussen die beelden gaat gebeuren: ik ontdek bepaalde “tendensen” in de beelden en het is mijn taak om de beelden te helpen hun ware tendens te vinden. Toen ik gisteren Het witte kasteel en De nieuwe ijstijd terugzag, verbaasde ik me bij- voorbeeld over het verschil in psychologisch tempo tussen die twee films. Het is dus niet zo dat ik besluit “Ik ga een snellere film maken” of “Ik ga een meer trage film maken”. Op een gegeven moment geven de beelden je hun eigen tempo en ik denk dat je dan moet zien te herkennen wat er gebeurt en zo veel mogelijk die “innerlijke tendens” van de beelden moet bewaren. Dat is het werk van de cineast.”

Johan van der Keuken3
 

  • 1Dirk Lauwaert, “Tussen vier vingers,” Andere Sinema 95, januari-februari (1990): 27.   
  • 2Gerard-Jan Claes, “Op zoek naar het witte kasteel,” Sabzian, 14 December 2013.
  • 3Johan van der Keuken, “De fasen van het filmmaken,” vertaald door Céline Linssen, in: Zien kijken filmen (Van Gennep: Amsterdam, 1980). Uit een gesprek met Robert Daudelin, naar aanleiding van de filmretrospectieve in de Cinémathèque Quebecoise in Montréal, 1975. Geherpubliceerd op Sabzian, 16 oktober 2024.

FR

« Dans beaucoup de ses films, Johan recherche les liens sociaux ou la solidarité avec les gens. Dans La forteresse blanche, il y a une scène que je trouve très belle. Des teenagers du ghetto, réunis en camp d'été, chantent cette petite chanson « Donna, Donna, Donna ». À la fin de la chansonnette, nous voyons le bus conduisant le groupe disparaître dans le lointain. De cette manière, l'accent est mis encore plus sur le sentiment d'appartenance qui les unit ; la disparition du bus renforce l'idée que c'est leur petit monde à eux. Ensuite, il y a un raccord sur l'intérieur du bus. On continue d'entendre la chanson en arrière-fond. Et on voit quelqu'un dormir, la tête posée contre le dos d'un ou d'une ami(e). La solidarité et la chaleur qui se dégagent de la chanson deviennent ici vraiment physiques. Dans le film, cette scène revient comme un refrain. Et, au niveau de la prise de vues, Johan accompagne cette chanson : la caméra cahote comme un paquet, zoome vers l'avant et vers l'arrière, oscille doucement vers le haut et vers le bas.

Dans les films de Johan, tu ressens souvent une chaleur semblable, issue tout droit d'un sentiment d'appartenance. Cela peut être la solidarité qui unit Johan et l'un de ses personnages – dans Herman Slobbe / L’enfant aveugle 2, par exemple, tu sens que le cinéaste est lié avec celui qu’il filme. Dans cette scène de La forteresse blanche, il y a aussi une solidarité semblable, mais tu sens qu'elle existe surtout entre les teenagers eux-mêmes. Et comme contraste, on a alors l’individu – Johan en tant qu’artiste, un individu face aux liens sociaux. »

Frans van de Staak1

  • 1Frans van de Staak, cité dans “Dossier En route avec Van der Keuken,” Hors-Champ: Revue suisse de cinéma 7 (au-
    tomne–hiver 2001–2002): 30.
FILM PAGE
UPDATED ON 26.12.2024